Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/24

Deze pagina is proefgelezen

op zich zelve, — en ter andere, zoo vereenzelvigd met een bepaalden godsdienstvorm, dat ze daarbuiten niets zoeken wilde, — en die zich liever in zelfkastijding zoude ombrengen, dan van een »leeraar der sektarissen” oplossing te vragen van eene pijnigende gedachte, vooral na de weinig goede gedachte, die zij had opgevat van hunne inzichten, en hunne opvatting van de waarheden in hare Kerk geleerd en vastgehouden.

»Maar om nu te komen op ons verzaken van het troostrijke gebod der Kerk,” vervolgde zij, »daar is lafheid in, Barbara! en wij tweeën hebben van lafheid tot hiertoe nog nimmer de schuld op ons geladen.”

»Neen! dat zou ik ook meenen,” zei Barbara. »Om des geloofs wille, hebben wij beiden gebraveerd, wat mannen nauw zouden wagen. En we zouden dat nog doen; maar als ik dan de waarheid moet zeggen, is ’t geene versaagdheid, die mij ook ditmaal afhoudt, trots alles eene kapel op te sporen en een priester te vinden; maar… ik heb eene beloftenis gedaan; — en als soldatenvrouw weet ik, wat dat beduidt, de trouw van het woord!”

»Aan wien die beloftenis, aan den predikant der Calvinisten, onzen gastheer?”

»Neen, die goêman zou het mij niet gevergd hebben: de andere, de man die in oprechtigheid zorgzaam zich bemoeit, omtrent uw welzijn en welvaren…”

»Douglas!” en hare wenkbrauwen trokken zich samen.

»Ei, neen! Dat ge het laatste komt, op wat u het eerst had moeten invallen! Onzen beschermer, den nobelen man, die ons deze wijkplaats heeft uitgedacht en daar veilig heengeleid, den edelen heer Leoninus! Het is eene beloftenis aan hem, die mij gestadiglijk binnenhoudt met opene deuren!”

»Zoo hebt gij het heil onzer ziele afhankelijk gemaakt van den wil van een… Protestant,” voegde zij er langzaam achter, en een hoog rood van verontwaardiging kleurde haar de wang.

»Ja! Protestant of niet, hij is ons ten duchtigen steun geweest, tot tweemalen toe; — of meent gij, dat wij de nasporing van heer Reingoud en Douglas zouden ontkomen zijn, zoo hij er zich niet mede gemoeid had? Ik zeg u, ’t was de hulp der heiligen, die ons hem weder ontmoeten deed en herkennen op de Marie-plaats, waar hij was met zijn krijgsvolk, juist toen we als verstootenen dolen