Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/247

Deze pagina is proefgelezen

Gideon; niet uit wantrouwen, maar omdat zij nog niet bij zich zelve eens was, hoe over hem te spreken, sinds zij niet onder klare uitdrukking wist te brengen voor haar eigen hart, veel minder in duidelijke woorden voor eene andere, wat deze voor haar geworden was; en Ivonnette ook had wel medegedeeld, dat zij voor eene groote smart troost had gevraagd, en gevonden bij Helmichius, dien Jacoba eerde als zij, doch tegen de vriendin van Leoninus had zij niet durven uitspreken, van welken aard het leed was, waarvoor zij troost zocht. Zoo sprak zij dus met wat ongeduld over Jacoba’s woord:

»Ik heb niet bedrogen noch hem noch een ander, alleen verzwegen waar niet werd gevraagd. De welwaarde Wernerus heeft mij niet gedrongen, een anderen naam te noemen, dan mijn doopnaam, want zeide hij: "de algemeene naam zondares en boet-vaardige was de eenige naam, daaronder hij noodig had mij te kennen, om te weten, wat ik noodig had van hem te hooren; en zoo haast hij wist, wat ik leed en waardoor, drong hij niet op uitduiding van personen en stand, noch wachtte daarop om mij te laven met de stroomen van licht en kracht, die in zijne hand zijn gegeven om uit te deelen, door de blijde Evangelische boodschap.”

»Toch begrijp ik niet, waarom…”

»In trouwe, melieve! het mocht niet anders, sinds ik mijn heer vader ernstelijk heb moeten beloven, van deze verdrietelijkheden, die men mij aangedaan heeft, te zwijgen, om den wille der hooge personaadjen, die er in betrokken zijn. Tot mijn harteleed toe moet onderschikt worden aan de politiek.”

»Politiek…; ik meende dat een geval van minne…”

»Zoo is het; alleen de Kanselier vreest, dat dit het achterdenken tegen de Engelsche heeren zou verzwaren, zoo daarvan ruchtbaar werd.”

»Zoo was het een Engelsch heer…? doch ik ben onbescheiden…”

»In geenen deele. Waarom zou ik mijne Jacoba niet in ’t einde dit vertrouwen schenken…? Zoover ik mag voor het minst. Ja, vriendin mijne! een Engelsch heer was het; een ridder; een Lord; die op onridderlijke, op onchristelijke wijze met mijn hart heeft gespeeld, en met mijn vertrouwen heeft gespot.”

»Het blijkt dan, dat die Engelsche heeren van onedelen aard