Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/249

Deze pagina is proefgelezen

Die dag kwam. Op dien dag gebeurde er iets, wat mij over hem inlichtte. Op dien dag haatte ik God en menschen. Op dien dag had ik willen sterven, niet denkende, hoe ik zou gestorven zijn in mijne zonden! Ik zeide alles aan den Kanselier. Mijn heer vader deed mij geen enkel verwijt; maar hij had ook geene woorden van troost, zooals een Helmichius ze gevonden zou hebben, en hij deed mij eene zware vordering… Ik zou den bedriegelijken edelman toch ontvangen, doch in zijn bijzijn. Wat het mij gekost heeft, Jacoba!

»t Was zekerlijk het oordeel van een vader; maar eene moeder… had het niet uitgevoerd… Maar de heer Kanselier is een groot en schrander doctor der wijsgeerte, die achtte, dat zulke wonden zulke genezing vorderen; doch overzeker, zoo daar zich geen andere balsem voor mij gevonden had, ik ware aan de gevolgen van die genezing bezweken! Korts, de jonge Lord kwam…; eerst wat ontzet, den Kanselier te vinden, redde hem zijne gevatheid van geest; en toen, toen wikkelde mijn heer vader hem in de strikken der samenspreking, daarin hij zich verwarde, en waarbij zijne gansche bedriegelijke ziel zich klaarlijk voor mij openbaarde, en daaruit mij wel zeker bewezen werd, dat hij nooit in oprechtheid mij voor bruid had begeerd, en dat hij zich te hoog hield om mij tot vrouwe te willen!”

Ivonne liet het hoofd met matheid neervallen tegen Jacoba’s borst, en deze drukte haar zacht de hand, die reeds rustte in de hare, terwijl zij sprak:

»Arme lieve! klaarder zie ik nu, wat ik bij ongewisse gissing altijd hield, dat het verkeer met mannen, als er van minne de vrage is, in velerlei smarten moet brengen; maar dit hier is boosheid; nu begrijpe ik, waarom Elias zelfs niet de namen der Engelsche heeren kon hooren zonder toorne; de Lord Essex…”

»Van zijn onderhoud met mijn vader begreep ik niet alles!” vervolgde Ivonne, vergetende, dat ze dus den edelman had aangewezen; »doch te oordeelen naar de diepe spijt en beschaming daarmede hij afscheid nam, moet hij het scherp en wichtig vermaan hebben gevoeld; ik gruwde van mij zelve, dat ik iets, dat ik nog dit met hem moest deelen.”

»Zoo is ’t dan ook afgedaan!” sprak Jacoba. »En wil u daarmede troosten! Nu, daar ge haar betere dingen zijt zoekende, zult ge niet weder vervallen in die wereldsche genegenheden, die