Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/250

Deze pagina is proefgelezen

zooveel schade doen aan de ziele, dat men ze niet te haastig kan dooden, al is het in het vuur van den haat; schoon de abdisse van St. Clara mij wel heeft gezegd, dat zelfs een man te haten perikel in heeft, en ik… ik heb het gevoeld.”

»Neen! God weet,” sprak Ivonne, »dat ik Essex niet meer hate, schoon ook de minne gansch voorbij is. ’t Was de verblinding van een stond, de aanlokkelijkheid van zijn minnelijk wezen, en treffelijke manieren en sierlijke kleedij; doch dat is al voor mij verduisterd, toen ik de leelijkheid zijner ziele heb opgemerkt; en zekerlijk, over dit zoude ik ruste hebben; maar er is meer, er is ietwat anders…” Zij zag op hare handen die ze nu gevouwen hield in haar schoot.

»Wat kan er nog zijn?” vroeg Jacoba.

»Dat ik een edel en uitstekend jonkman om dezen schalken Lord heb miskend!” riep Ivonne smartelijk. »Een jonkman, Jacoba! die tot de treffelijksten onzer geleerden hoort, als vader zelf menigmaal heeft gezegd; die mijn verloofde was van der jeugd af, naar der familie intentie; met wien ik bruid en bruigom speelde; uit eigen vinding; die mij liefhad als eene zuster, en die mij meer waard was dan mijne beide broeders samen: ook was hij zacht en gevallig voor mij, als geene broeders dat weten te zijn. Ook wie mij eens had gezegd, dat ik een ander tot bruigom zou wenschen, zou ik hebben uitgespot in ’t aanzicht. En toch, toch heeft die onedele edelman hem verdrongen door de passie van ’t oogenblik, en door de vergelijking van zijn uiterlijk schoon met des anderen leelijkheid, — want hij was leelijk; — en zie! voor dat ratelgoud van die uiterlijke kwaliteiten overzag ik al het innerlijk schoon van een overtreffelijk harte, en een vroom en deugdgezind gemoed! IJdele narrin als ik was!…”

»En nu hebt ge rouwe van zulke onwijze keuze?” sprak Reingoud’s kleindochter medelijdend en wat verwonderd, bij den plotselingen stroom van tranen, die Ivonne het spreken in de keel smoorde.

»Ja! ik heb berouw!' riep deze. »Ziedaar mijn onverwinnelijk leed! O! Ik zou hem nu kunnen schatten! Ik heb nu beteren zin! Ik heb nu beter oordeel! Ik zou hem nu kunnen liefhebben, als hij het verdient!…”

»O! Maar is er dan niemand, die hem kennis kan geven van uw veranderden zin? Eens vromen mans ware liefde moet iets