Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/254

Deze pagina is proefgelezen

omtrent de examina der dienaren, die inkomen uit de sekten; het strenge toezicht, dat er zal gehouden worden omtrent nieuwelingen en monniken, die zich stellen reformatie te prediken, en als het voormaals ging, her- en derwaarts dwalende, leeraarden, wat hun inviel, zonder te achten op schrifture of belijdenisse, en van wier wandel en zeden, als zich niet hebbende gesteld in vaste plaatse, men geen nauwkeurig bericht konde hebben, als ze ten leste tot wettelijken dienst werden aangesteld…”

»Een goede zaak is ’t, acht te geven op de nieuwelingen, die inkomen; alleen het zou ook niet kwaad zijn, een oog te houden op de ouden, die op zulke wijze zijn ingedrongen!' sprak Gideon. »Daar is een Modet, die wat onderwijzinge in de theologie hoog noodig had, sinds hij Calvijn en Beza opiniën aandicht en stellingen toeschrijft, dergelijken nooit de hunne waren, of daaraan ze nooit dus, of voor ’t minst niet met zóó straffe overdrijving gedacht hebben.”

»Modet acht zich een hervormer, niet meer noch minder dan Lutherus of Calvinus zelf! Om het vuur van zijn ijver mogen de vlammen zijner overdrijving een weinig geduld worden!”

'Ja! maar als hij gedenkt, daarmede brand te stichten!” viel Gideon in, met eene zekere hevigheid.

Wernerus zag hem doordringend aan.

»Wat brengt u tot die harde verdenking, mijn zachte jeugdige broeder?

»Zachtheid is flauwheid, waar men in Christi name geweld ziet plegen, en zich niet daar tegen verzet!” hernam Gideon; sterk kleurende. »Ik heb grooten strijd gehad met Modet.”

Helmichius scheen wat ontdaan.

»Werkelijk? O, lieve jonge vriend! Ga doch omzichtig te werk met zulken! Ik mag u daartoe manen, hebbende Datheni dagen hier beleefd en nog wel als jongste dienaar, moetende zijne bestraffinge dragen!”

»In trouwe?” vroeg Gideon. »Dat mag u geen lichte proeftijd zijn geweest tot oefening! Ik wil hopen, dat er nu gelijkstelling onder de dienaren is verordend?”

»De verordening is er; alleen zal ze kunnen bestaan bij zedelijk of burgerlijk overwicht? En nog daartoe, broeder! uit zorge moet ik u onderrichten, dat de dienaren onder elkander de cencure zullen oefenen… Doch laten wij dit! Acht gij het niet