Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/255

Deze pagina is proefgelezen

voor een goed besluit, dat er door de kerkeraden alomme zal worden toegezien op goede schoolmeesters, die niet enkel de sprake en vrije konsten, maar ook de godzaligheid en den catechismus zullen onderwijzen, opdat God niet alleen van de volwassenen, maar ook van de kinderen ter rechter tijd gekend en geprezen worde, en zulks op de zuivere zeden en goede kennis onder de nakomende Christenen, van den ruimsten invloed moge wezen? Acht gij het niet van groot voordeel, dat er op de verkiezing en beroeping der doctoren en professoren worde acht gegeven, zulks daar geene anderen zullen beroepen en aangenomen worden, dan die de belijdenisse des geloofs der Nederlandsche Kerke, mitsgaders den Christelijken catechismus zullen onderteekenen, het gezuiverd geloof belijden en van goede burgerlijke en onaanstootelijke zeden getuigenis kunnen brengen? Zal het niet van nutte werking zijn, dat de catechismus voortaan stiptelijk in de namiddagkerken zal gepredikt worden, en zoo de zwakken en eenvoudigen, die nog vrij onwetende zijn, in de beginselen en fundamenten der ware religie mogen onderwezen worden, omdat anderszins de vijanden der waarheid geen klein, maar vrij groot avantagie zouden hebben op dezulken, om hen van de ware leer af te trekken? Is ’t niet goed en oorbaar, dat sinds er hier te lande tweeërlei tale gesproken wordt: — de Duitsche en de Waalsche; — die beide zich zullen vertegenwoordigd zien door afzonderlijke kerkeraden, en gesticht door predikanten, die talen kundig? Is ’t niet goed en oorbaar, dat èn dienaar, èn ouderlingen van die beide, onderling goede correspondentie zullen houden tot meerdere nut en stichting van allen te zamen; en dat de sacramenten van doop en avondmaal zullen worden bediend naar algemeene ordre door zuivere dienaren, niet echter met berooving der vrijheden van iedere gemeente in ’t bijzonder? Is ’t niet den Christelijken wandel eens volks vorderlijk, dat daar de censure en geestelijke discipline moge heerschen, nevens de straffen der burgerlijke overheden, en dat die geoefend zal worden met waardigheid, en zooveel ’t zijn kan, met Christelijke liefde? Is ’t niet goed en oorbaar, dat de Christelijke feest- en vierdagen zijn vastgesteld op zulker wijze, dat ze onderscheidenlijk van de papistische heilige dagen met stichtinge voor de gemeenten kerkelijk zullen gevierd worden? Dat de avond-gebeden, die zoo vruchtbaar zijn bevonden geworden, zooveel doenlijk zullen worden al-