Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/256

Deze pagina is proefgelezen

gemeen ingevoerd, en niet zullen weggenomen worden, zonder oordeel der Classis en der Gereformeerde overheid? Is ’t niet een besluit, een Christenvolk waardig, dat in nood en zware tijden de dienaren het recht zullen hebben, der overheid vóór te stellen, het instellen en heiligen van vast- en biddagen? Dat er met advies der kerkedienaren voortaan eene geregelde ordonnantie op het sluiten der Christelijke huwelijken zal gemaakt en onderhouden worden? Doch vergeef mij! Ik kan niet wel alle negen-en-zeventig artikelen, door de Synode vastgesteld en bij Zijne Excellentie, den Gouverneur-Generaal, nu geapprobeerd, met u doorloopen; daar ligt een afschrift er van te uwen dienste. Welhaast ook zullen ze tot ieders oorbaar publiek worden gemaakt, en ze voor u te verdedigen, zal, hope ik, niet behoeven, — mag ook eigenlijk niet wel geschieden door mij, die partij en rechter ben in eene zaak, daartoe ik het mijne heb gewerkt, zijnde scriba der Synode.”

»Alle deze instellingen schijnen mij van wondre nuttigheid voor deze tijden, en naar de behoeften des tijds gansch berekend; alleen, zullen ze even geschikt zijn voor onze nakomenden?”

»Hoe komt ge daarop? Kan men eischen, dat wij onze instellingen zullen richten naar tijden, die nog niet zijn? En wij willen doch van hen vertrouwen, dat zij niet zooveel minder met oordeel des onderscheids zullen bedeeld zijn, dan wij zelve, en op hunne beurt zich zullen voegen naar ’t geen hunne tijden zullen vorderen, niet vragende, wat de onzen noodig hadden! Anderszins hadden wij onze overouderen moeten laken, dat zij, wezende van ’t Roomsch geloof, ordonnantiën maakten, om dat te onderhouden. Wie bindt ons daaraan? Wie zal onzen gang binden aan hun tred?”

»Zeker niet wijze en vrome mannen, als gij zelve een zijt, dergelijken die tijden ook wel zullen opleveren; alleen ’t vooroordeel, de stijfheid der opiniën en de kortziende bekrompenheid mogen dan wel heerschen, als nu ten dage, dien wij beleven.”

»Toch is er in voorzien!” sprak Helmichius. »Alle drie jaren zal er een Synode Nationaal gehouden worden, om wat er gebrekkelijks mag bevonden worden, aan te vullen, en zoo daar abuizen mochten zijn ingeslopen, die weg te ruimen.”

»Toch is het wenschelijk, dat er dergelijke abuizen niet velen mogen wezen, zijnde dit der Nederlanderen aard, dat ze de oude