Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/265

Deze pagina is proefgelezen

»De Kanselier? Mejonkvrouwe is eene dochter van den Kanselier van Gelderland?” En hij zag op haar, met eene mengeling van droefheid, ernst en goedig medelijden.

»Gij wist dat niet?” vroeg Gideon met verwondering.

»Neen! Ik wist het niet: en het ware veel beter geweest, zoo ik geweten had…,' hernam deze, Ivonnette aanziende.

»Het blijkt, dat hier misverstand heerscht, en dat ik ten ontijde ben gekomen. Zal het beter zijn, dat ik ga?” sprak de jonge doctor, met een vragenden blik op Jacoba; want hij wist den knoop van dit vreemde samentreffen niet te vinden, dan in eenige vergissing. Haar hierin van opzet te verdenken, stootte hij met zijne gansche ziel terug. Het dacht hem ook onwaarschijnlijk, dat Ivonnette haar van hunne verhouding zou hebben ingelicht.

»Ga niet, heer doctor!” sprak Jacoba, die Ivonne’s verwarring alléén had toegeschreven aan hare beschaming, tegenover Helmichius. »Uw goede raad en uw goed woord zullen hier niet te over zijn. Misverstand is hier niet; maar wel een toevallig samentreffen, dat in de hand des Heeren tot eenige goede uitkomst mag leiden! Ik had u gebeden tot mij te komen om mijnentwille; dáárvan niet wetende, koos mijne wellieve vriendin Ivonne ditzelfde uur, om hier een onderhoud te hebben met den welwaarden Helmichius, dien zij tot haar vertrouwden vriend en leeraar voor lang heeft uitverkoren.”

Gideon kon niet nalaten, bij dit woord naar Ivonnette heen te zien, zoo verraste hem, wat hij hoorde: de dochter van den Kanselier een Gereformeerd predikant tot vertrouwde en leeraar! Maar Jacoba, die niets begreep van de valsche schaamte en de de gewone vormen der samenleving, oordeelende, dat geheele oprechtheid goed moest zijn voor alle partijen samen, ging voort met kalmen eenvoud:

»En schoon zij hem, om redenen, haar naam en hare familie heeft moeten verzwijgen, zij was nu voornemens, van dat en van meer oprechte mededeeling te doen, meester Helmichius! Zijt dus niet te zeer gestoord, heer! als ware hier van misleiding of mistrouwen de reden… En gij, heer doctor! wel bekend zijnde met haar vader, en vriend in harer ouders huis, moge uwe voorspraak en bijstand haar van grooten dienst zijn, bij ’t gene zij nu wenscht en bedoelt!”