Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/268

Deze pagina is proefgelezen

geopenbaarden godsdienst zich belijdt, doch die leeft en wandelt, enkel naar het licht en de wet der nature, geschreven in zijn herte, een groot voordeel hebben op dien dienaar der Kerke, die zich Christi eigen roemde, en een der eerste geboden had helpen schenden; niet achtende op der ouderen gezag over hunne kinderen. Voorwaar neen, jonkvrouwe! dat hebt ge niet van mij gehoopt; dat hebt ge niet van mij gewild!”

»Lacy! eilacen! Durf ik mij zelve bekennen, wat ik hoopte of wilde? Het is al duisternisse in mijne ziel! Maar toch is het niet, men moet Gode meer gehoorzamen dan de menschen, als het op religie aankomt?”

»Eerstelijk is daar geen eisch van uws vaders zijde, dat gij u voegen zoudt naar eene religie of sekte, strijdig met Gods woord, noch wordt u de toegang gesloten tot de Heilige Schrifture; en zoo dat zijn mocht, zoo ge tot openlijke belijdenisse Christi en der gezonde leere, der ware religie krachtigen drang en roepinge hebt, dan moet zulks geschieden, na eerbiedige bede uwer ouders om instemming hiermede, althans nooit in ’t heimelijk, en daarna zou ’t nog altijd door een moeilijk vraagstuk blijven, dergelijk wel een consistorie zoo mogen worden voorgelegd oft gij zulks zoudt mogen doen, ondanks wederstand uwer ouderen?”

»Dan voorzie ik, dat mijne oprechte behoefte en mijn weleerlijk verlangen te geenen dage zal voldaan worden!” zuchtte Ivonne.

»En waarom niet?” hernam Helmichius. »Waar ik niet het recht hebbe, tegen des Kanseliers erkende gevoelens te handelen in ’t geheim, daar blijft mij, in mijn ambt, als uw vriend en als Christen het recht, om hem vrijmoediglijk aan te spreken, over het feilbare van die gevoelens zelve, en het ontoereikende van die, voor zijn lijdend kind, op zulker wijze, dat ik met Gods hulp hem bewege, zijne dochter toe te laten, den weg te volgen harer overtuiging; al moest het wezen, dat hij voor zich zelven in de zijne onverzettelijk bleek.”

»En gij zult dat willen?”

»Of ik het wil! Ik zou gansch mijn plicht verzaken, zoo ik het kon verzuimen. Slechts moet gij mij veroorlooven, den heere Kanselier uwe gansche zake aan te dienen.”

Zij verbleekte.