Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/269

Deze pagina is proefgelezen

»Als ik aan mijne moeder denke, slaat mij de schrik om het harte.”

»Het gedenken aan den Heer en Zijne trouw moge u toch wel moed geven tot zoo kleine wereldsche verdrukkinge, als ik u aanraden zou te ondergaan, met alle lijdzaamheid en met volkomene liefde, te allen tijde, maar zonderling daarom, sinds gij in alle deze dingen niet onschuldig zijt tegen uwe ouderen.”

»En tegen u!” sprak zij met neergeslagen oogen. »Doch gij, waardige heer! gij hebt vergeven; is het niet zoo?”

»Gij zoudt mij groot onrecht hebben gedaan, het tegendeel eene enkele wijle te gelooven!” hernam hij, haar de hand biedende. »Zoo is dit nu tusschen ons afgesproken; ik zal in dezen voor u opkomen bij de uwen. En nu, mejonkvrouw! nog eene andere zake, die u nauw ter harte gaat. Vergunt ge mij daar wat sprekens in? Heb ik misgeraden? Is ’t niet doctor Gideon Florensz., de jonge man, die eens aan u was verloofd, en…?”

»En wien ik nu genegen ben met hart en zin, en met betere erkenning van zijne waardij!” zuchtte Ivonne. »Slechts is nu alles verbroken en verkoud tusschen ons. O! Ik heb het gevoeld uit dien éénen blik, dien hij op mij wierp!”

»Betrof het hier een anderen jongen man, ik zou in trouwe vreezen, dat uw berouw afstuiten zoude op een verbitterd harte. Maar hij is niet van diegenen, die zich verharden onder den prikkel van den wrok…”

»Dat ook is mijne minste vreeze; maar hij heeft het harte afgewend van mij, om alle zijne genegenheden op te dragen aan den Heer, als Elias mij eens heeft verteld, met een kennelijk misnoegen, noemende zulks dweepziekte, en leggende dit mij toe als schuld.”

»De liefde en de dienst van den Heer kunnen samengaan met eene eerlijke verbintenis der trouw. Bij die gedachten zal Gideon niet blijven, en ook daarom niet, sinds er licht oorzaak tegen hem uit genomen zou worden van wat geheime voorkeur voor den ongetrouwden staat. Ik zal hem dat zwaar op het harte drukken… en sinds uwe verbintenis eene gewenschte is door uwe ouderen…”

»Zij was het zoozeer, dat mijn heer vader ten leste zou hebben toegegeven op het stuk der Gereformeerde religie, om zijns ambts wille.”

»Nu dan zie! Zoo des jonkmans hart u nog genegen blijkt,