Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/270

Deze pagina is proefgelezen

is met dien vernieuwden band ook het religie-bezwaar opgeheven! Ziedaar, in trouwe! eene uitkomst des Heeren, die, door ons samentreffen hier, uw stilzwijgen dus ongewacht ijdel maakte. Wil u gewennen, om op Zijne werkinge goede achtinge te nemen in alle gevallen uws levens; dat is Hem tot eere en het zal uwer ziele profijtelijk zijn! Draag ook Hem deze hope op, dat ze geene ijdele moge zijn, en gun mij uwe tusschenspraak te wezen… Plotseling zweeg hij, en luisterde.

Jacoba’s stem trof hem het gehoor met een onduidelijk geroep om hulpe.

»Mijn God! wat kan dat zijn!” riep hij, en liep af op het geluid, Ivonnette hem haastig volgende.

De stem had geklonken uit Reingoud’s huisvertrek, en daar ook vonden ze Jacoba neergestort, meer nog dan neergeknield, aan de voeten van eene vrouw, die haar verpletterde onder een vloed van beleedigingen, door hare onschuld wel niet begrepen, doch waarvan reeds de toon haar dus ontzette, dat zij in vreeze voor mishandeling om bijstand riep.

Dat de vrouw Marguérite Laguillaire was, heeft ieder gewacht. Deze zelve was in de meest hartstochtelijke overspanning. De vreemden ziende, vatte zij Jacoba bij den arm, en wilde haar met een ruk opheffen van den grond; maar het arme kind week schuw en sidderend achterwaarts, en scheen nauw meer de bewustheid te hebben van opstaan. Helmichius en Ivonnette richtten haar op, en haar steunende vroeg de eerste:

»Maar waar is dan toch Gideon? Hoe kan ’t zijn, dat hij u dus heeft verlaten op zulken stond?”

»Slechts eene korte wijle was hij met mij, toen is de vrouwe gekomen!” fluisterde Jacoba zacht en vreesachtig.

Werkelijk was Gideon niet lang met haar gebleven. Toen ze hem in het huisvertrek had gevoerd, had ze hem gezegd, op den toon van naïeve gulheid, gemengd met eerbied, dien ze gewoon was tot hem te voeren:

»Heer doctor! Dat doet mij wonder, dat daar niet meer vertrouwde vriendschap blijkt te wezen, tusschen u en de zuster van Elias. Wil toch wat goedheid hebben voor de arme Ivonne, en haar bijstaan met raad en voorspraak, zij heeft veel geleden door de passie der liefde, en is daarin nu gansch teloorgesteld, zulks ze nu ook haar besten troost zoekt in de religie.”