Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/276

Deze pagina is proefgelezen

ginsel vordert en wat men er aan zou moeten toegeven, om er niet buiten, maar in begrepen te zijn, en om voor eene wijle de ruimte te verkrijgen, waarbij al het overige tot bekwame ruste en orde kon gebracht worden.”

»Gij hadt u die moeite kunnen sparen! Heb ik het niet in hunne verzoeken en aanmatigende vertoogen kunnen hooren, wat zij eischen? — Vertoogen, opgevuld met onware voorstellingen, wendingen vol dubbelheid, ontduikingen van eigene fouten, en vol onredelijke klachten tegen mijne regeering! Alsof men hier had kunnen regeeren, zooals men wilde! Alsof dat gene, wat hier regeeren wordt genoemd, iets anders ware, dan eene onverpoosde worsteling tegen onwil, onmacht en ontrouw! En alsof er, onder worsteling en kamp, zelfs bij den besten wil, niet ietwat harder wordt toegestooten, dan de intentie was!”

»Uwe lordschap schildert met ware woorden, hoe het haar hier is vergaan; alleen ’t was om die worsteling te einden, dat ik met den heere Barneveld de handen inéén wilde leggen, en daartoe naar zijne vordering vernam.”

»Nu dan, wat vorderde hij? Het gouverneurschap van eene provincie; het beheer over eenigen tak van ’t gouvernement?”

»Hij vorderde niets voor zich zelven, doch van u vordert zijn beginsel veel, te veel, meer dan Uwe lordschap zal kunnen geven.”

»Wat kan ’t zijn?”

»Den Gouverneur-Generaal.”

»Mijn leven!”

»Den Gouverneur-Generaal! Dit beginsel zal met Uwe Excellentie geen innerlijken vrede hebben, voor het haar heeft teruggebracht tot de macht, — ik zeg niet tot den rang, — alleen van opperbevelhebber der hulptroepen.”

»Well! Well!” sprak de Graaf, met schitterende oogen en een trotschen glimlach. »Zoo zullen wij ons vergenoegen met de absolute souvereiniteit, in den naam onzer meesteres, die Utrecht ons biedt, en daar andere provinciën zich bijvoegen zullen; maar als gij nu meent, ons hier wat nieuws mede te deelen, Kanselier! hebt gij u wat ijdels ingebeeld; dat alles heeft Reingoud ons voor lang gezegd!”

»Zoo ik dit niet vreesde, zou ik het uit voorzichtigheid gezwegen hebben; doch wat Reingoud niet heeft gezegd, Mylord!