Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/28

Deze pagina is proefgelezen

»Over u, lief wijfje! heb ik geen klagen, maar mejonkvrouw,'— en zijne stem klonk weer streng, — »mejonkvrouw kon mij den dienst bewezen hebben, dien ik had gevraagd.”

»Ik kenne dien dienst niet!” stamerde zij, en le Lion had tranen kunnen zien in hare oogen, zoo zij den sluier had opgeslagen.

»Den vriend te ontvangen, die het u heeft afgebeden in mijn naam.”

Jacoba zweeg.

»Maar, heer!” antwoordde Barbara, die geene beschuldiging op deze kon laten rusten. »Die jonge man is… was…”

»Hij kwam uit mijn naam als mijn vriend; men had kunnen vertrouwen, dat wien ik aanbeval, daarbij zich zelven ook zoude aanbevelen. Ik meende zelfs, dat hij het reeds gedaan had door goede, werkelijke diensten.

Barbara stootte Leoninus zacht bij den arm.

»Och, heer! wil haar geene moeite aandoen! — Zoo de heer Douglas slecht ontvangen is en gehandeld werd, als niet had moeten zijn, tot loon van zijne krachtdadige hulpe, was dat mijn bedrijf, en de schuld en smaad daaraf mogen vallen, alléén op mij, die maar eene slechte vrouwe ben, en aan de regelen der hoofschheid gansch vreemd.”

»Barbara! goede Barbara! bevlek u de consciëntie niet met een logen te mijnen gevalle!” riep nu Jacoba. »Als er ondank gepleegd is tegen… mijn heere, door het afwijzen van den edelman Douglas, is aan mij dien te verantwoorden; — dus wil mij aanhooren, en moogt gij een beter gevoelen van mij houden.”

Zij was opgestaan; had in de drift van het spreken haar sluier teruggeslagen; le Lion zag haar aan; hij zag haar lief engelen-gelaat; maar hij zag ook beschreide oogen; dat trof hem het eerst.

»Tranen, schoone jonkvrouw! tranen?” riep hij in eenige verlegenheid. »Wel! dat is, geloof ik, het eerst dat ik eene vrouw doe schreien; — ik ben wel hierheen gekomen om te vermanen, maar vergeef eens krijgsmans ruwheid, die feller aangreep, dan de meening was, zoo zacht en teer een jonkvrouwelijk gemoed! Ik zal willig luisteren en heb volle verzekerdheid, dat gij mij volkomene vergenoeginge zult geven.”

En hij nam een der houten schammels, en zette zich naast