Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/281

Deze pagina is proefgelezen

Holland en Zeeland, die hier nog vergaderd zijn! Het bekrachtigen der Synode, daar Uwe lordschap en al ’t Gereformeerde volk zooveel belang in stelt, en andere belangrijke poincten meer, mogen daarbij wel zoetelijk doorgaan; en bij den nieuwen krijgstocht, dien Uwe Excellentie ondernemen wil, is vrede u noodig, met zoo werkzame tegenstanders!”

»Zoo is ’t, Kanselier! maar hoe er toe te geraken met voegzaamheid?”

»O, mijn goedgunstige gebieder! eer ik raad geef, gun mij eerst eene vraag voor mijn persoon! Houd ik nog bij Uwe lordschap het gansche vertrouwen van voorheen?”

»Wat geeft u oorzaak tot deze vraag?”

»Mijn Lord heeft, lacen! de gewoonte genomen, anderen eerder te hooren, en liever te volgen.”

»Wel, Kanselier! tot hiertoe had ik u vreemd geacht aan de kleingeestige jaloerschheid, daarmede anderen mijne vriendschap en goede gunst voor Reingoud hebben aangezien!”

»God wete, hoever ik daarvan af ben! Hoore ik niet tot hen, die hem verdedigd hebben, als te groote haat en wangunst zijne werkelijke bekwaamheden en degelijke diensten verkleinen willen? Reingoud en ik zijn lieden, die elkander niet beminnen; maar die elkanders hoedanigheden gewogen hebben en wederzijds hoogschatten. Ik zal Uwe Excellentie niet een raad geven, die hem verdringt, hoe er ook van den haat, die op hem rust, meer dan mij lief is, op Uwe Excellentie wordt overgedragen!”

»Ja; men haat Reingoud, doch wie heeft ooit de financiën en de belastingen getracteerd, en is niet gehaat en verdacht geweest bij de menigte?”

»Ik stemme dit toe, Mylord! en geloove, dat hij daarin nietwes doet, dan ter Uwer lordschaps dienste, wat ook zijn voorleden daartegen pleite; alleen hij is te straf, en te ras van daad, en te heftig van karakter, te heerschzuchtig van manieren, en zal ik het al zeggen… te Spaansch van zeden en herkomst, om dit volk te smaken. Hem wat minder op den voorgrond te stellen, en toch zich van zijn raad, op sommige punten, met omzichtigheid te bedienen, ware ietwat in den geest van des Prinsen politiek, die ook, waar ’t de nood dwong, tot een goed eind, niet heeft versmaad, zich van diergelijke luiden te bedienen.”