Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/289

Deze pagina is proefgelezen

verschoonen van zoo openlijke verklaringe, ten overstaan van zooveel mannen, waar het licht eenige genegenheid des harten geldt; de achtbare Kanselier alléén volge ons!' Daarop haar bij de hand nemende, met de courtoisie, die hem eigen was, wilde hij haar naar een kabinet voeren.

Sidney’s belangstelling streed met zijne bescheidenheid; hij deed een paar schreden, als willens Leycester ongehoorzaam te zijn… daar stortte zich Reingoud tusschen hem en Martina in, en wierp zich neder aan Leycester’s voeten. Eene seconde te voren de zaal binnengekomen, had hij even een woord gewisseld met den Burggraaf; nu riep hij:

»Doorluchtige heer! wil toch niet deze zachte vrouwe door ondervraginge pijnigen! Het zal zijn zonder eenige uitkomst. Zij weet niets! Op mijn hoofd! Op mijne eer! Op mijne zaligheid! zwere ik, dat zij gansch onschuldig is aan dat, wat men haar ten laste legt!” En zachter, opdat alleen Leycester het hooren zou, voegde hij er bij: »Wat met de papieren gebeurd is, zal ik ophelderen. Wat deze vrouwe in de zaak van Buis heeft gedaan, is geweest op mijne bede!” Hij had dit zacht gezegd, maar ongelukkig zoo zacht niet, of Sidney, die nevens Leycester stond, had het gehoord. En wat Martina ontschuldigen moest voor Leycester: Reingoud’s medewerking, werd haar misdaad bij Sidney. Zij voelde het, en zag hem aan, om in zijn oog te lezen. Even wierp hij een blik op haar, een blik vol diep verwijt en vol diepe teleurstelling; toen wendde hij zich van haar, zonder haar gelegenheid te gunnen, dien blik te beantwoorden. »Op mijne bede!” dat was te zeggen: op de bede van den man, dien zij hem beloofd had, nooit weer te zien, niets toe te staan, alle gemeenschap met haar te zullen ontzeggen; niet gedwongen door een echtgenoot, had zij zich schuldig gemaakt, aan een vergrijp tegen den Staat; maar ter wille van een aangeduiden verleider had ze, hoe dan ook, zich gemengd in eene zaak, die hare eer en vrijheid in de waagschaal stelde. Zooveel had ze voor Reingoud gedaan, nadat zij Sidney beloofd had en gezworen, vreemd aan hem te blijven. Zoo moest het Sidney klinken. Zóó wist zij, dat hij het begreep; en zij boog het hoofd in eene diepere moedeloosheid, dan nog immer op haar was gevallen; want — zij voelde zich veroordeeld. »Het zal niet zijn, als gij wilt, master Rijgolt!” sprak Leycester. »Dit alles is ons zoo duister, en gij zelf schijnt ons toe hier