Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/294

Deze pagina is proefgelezen

»Zoo is het ook, Mylord! mijn Graaf!” zeide Reingoud. »Deze heeren zijn schuldig. Hier bestaat een papistisch komplot, daarbij zich de St. Jacobsgezinden gevoegd hebben, en die allen heulen met Holland. De scherpzinnigheid van Uwe lordschap heeft dat onderkend, en eer wij een dag verder zijn, hoop ik te bewijzen, dat zij, schoon zij Uwe Excellentie schijnbaar onderdanig zijn, het toch met Holland houden, en van daar hunne hulpe wachten, meer dan van Uwe genade, hun eenigen rechter.”

»Een zulk vermoeden is alreede bij mij opgekomen; maar ik geef het geen voet, voor ik die bewijzen zal hebben, heer van Couwenburch! en intusschen heerscht hier dus regeeringloosheid?”

»Dat is niet met waarheid te bevestigen, Graaf!” sprak Leoninus; »alleen er wordt geregeerd door dezulken, dien het meer oorbaar ware de handen van ’t roer af te houden.”

»Ook is het van dringende haast,” viel Reingoud in, »dat Zijne genade daarop ordre stelle, en deugdgezinde en degelijke mannen in de plaats zette van die uitgebannen zijn of moeten aftreden. ’t Is noodig, dat er eenheid heersche in den magistraat, en dat kan niet wel, zoolang daar papisten en St. Jacobsgezinden mede hunne stem kunnen verheffen.”

Leycester had niet zich zelf moeten zijn, om dit niet met hart en hoofd in te stemmen. Modet drong het aan met een ernst en een vuur, die zelfs den Kanselier hadden kunnen medeslepen, zoo hij een ander ware geweest. Nu bad hij alléén, dat men voor ’t minst het eind van de zaak der uitgezetten zoude afwachten; en Leycester, zonder zijn voornemen te zeggen, wendde zich tot Gideon, dien hij had opgemerkt:

»Onze jonge welwaarde doctor is ons altijd welkom! doch wat voert hem zóó spoedig weder herwaarts?”

»Hij is ietwat verlegen, daarop te antwoorden;” sprak Helmichius, die hem verzelde. »Want hij is hier als beschuldigde, of, om juister te spreken, alreede als een gevonnisde. Te huis komende, vond hij ook eene aanzegging, om de stad te verlaten, en daar hij niet kan vooronderstellen, dat Uwe Excellentie zelve die ordre…”

»Nog weer eene uitzetting!” riep Leycester geërgerd. »En eilieve! Waarom nu dit, mijn goede doctor? Gij hebt doch geene eenhoornen zoek gemaakt?”

Gideon glimlachte.

»Ik weet niet, wat mij te laste wordt gelegd, Genadige heer!