Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/30

Deze pagina is proefgelezen

het aardsche! Hoe mijn heer grootvader dit einden zal, ontrust mij niet; slechts is er ietwat anders, dat mij drukt en bange benauwdheid geeft; — maar,” vervolgde zij, plotseling verbleekend, en zoover het zijn kon van hem wegschuivende in haar leunstoel. »Ik kan het u niet klagen.”

»En waarom mij niet?” hervatte hij, belangstellend naar haar opziende. »Zoudt gij achten dat het mij aan meewarigheid gebrak?”

»Voor die klacht zult gij geene ooren hebben, want gij hebt geboden dat dit leed aan mij geschieden zou.”

»Kan ’t wezen, dat Taco Sijbrandsz. u niet zou handelen met alle zachtigheid en reverentie, en u geweld zou aandoen in mijn naam?” vroeg hij met verduisterden blik.

»Zekerlijk neen! ’t is niet mijn heusche gastheer daarover ik klage, maar, heer!” — en met een diepen, doffen snik braken opnieuw de lang weerhouden tranen uit. »Ik kan de troostmiddelen van mijne Kerk niet gebruiken; ik kan niet ter Misse gaan, en Barbara zegt mij, dat gij die beloftenis hebt afgeëischt.”

»Zoo deed ik, jonkvrouw! en om zeer wichtige redenen! Was alles hier nog gelijk het placht een maand te voren, ik zou daar zoo groot bezwaar niet in zien; maar te dezer dagen verkeeren die van de Katholieke religie hier in een toestand van verdruktheid en onveiligheid, die wel zonderling strijdt met ’s lands vrijheden en de beginselen der Unie.”

»O heer! dat woord van u,” riep zij verrast, en voor ’t eerst op hem ziende. »Gij meent dus niet, als de anderen, dat daar eer en plicht in steekt, ons arme Katholieken te vervolgen en te dwingen?”

»Wel zekerlijk niet! Ik houde voor onwijs en onchristelijk, wie zulke vervolgingen aanrecht; maar die hier nu de hoofden zijn, houden het anders. Heftige predikanten der Calvinisten hebben hier veel steuns en gezag, sinds de komst van Mylord Leycester, en die drijven, dat daar schijn noch schaduw van die vrijheid wordt gelaten aan de andere gezindten, die zij zelf met zooveel bewegelijke woorden voor de hunne hebben ingeroepen. Summa! wie nog Katholiek wil zijn, — mag dat in stilte blijven, — maar het zich niet toonen, — niet openlijk belijden, — of de vervolging zal over hem komen, en dit wilde ik van u weren!”

»Gij zult ons dus niet toestaan, vrij ter Misse te gaan.”