Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/300

Deze pagina is proefgelezen

»Op dit punt zou de jonge doctor juist in zijn recht zijn,” hernam Helmichius, »wezende de jonkvrouw nog van geene kerkgemeenschap in ’t geheel en behoorende dus nog niet onder de tucht. Hij, zijnde doctor der theologie, en als kerkdienaar examen hebbende afgelegd, heeft recht, die leere te onderwijzen op die wijze, als hij ’t met zijne consciëntie verantwoorden kan, en eerst, als hij eene persone, van kettersche leeringe doorvoed, tot de Kerke inbracht, mag men hem oordeelen, — niet als hij, om gebrek aan algeheele rechtgeloovigheid, eene vreemde weerhoudt in te gaan.”

»Nu, heer doctor! gij hebt het gehoord: de wereldsche en kerkelijke macht neigen te uwer gunste, en de ouderlijke heeft geen oogenblik tegen de uwe geweest!' sprak Reingoud.

»Maar, heer Kantzler!” sprak Leycester. »Mij schijnt het vreemd, dat gij u hierin nietwes uitspreekt.”

De Kanselier had hierbij toegezien, zwijgend en met een zeker ironiek glimlachje op Gideon ziende, terwijl deze zich weren moest tegen bekrompenheid, willekeur en kwaden wil.

»Mijn Doorluchtige heer! over twistzaken van religie heb ik geene opinie in ’t geheel; maar zoo deze heeren onder elkanderen tot een ander resultaat waren gekomen, zoude ik mij veroorloofd hebben te vragen, in den naam van mijn zoon, oft dan den toekomstigen bruigom hierin geene beslissende stem toekwam?'”

»Als billijk is!” sprak Leycester. »En tot welke religie belijdt de heer Elias zich?”

»Hij behoort tot geen kerkgenootschap in ’t geheel…”

»Gij zijt dan toch nauwelijks ietwes anders dan gedoopte heidenen!' sprak Leycester.

»Daarvoor zal Uwe Excellentie ons ook Romeinen vinden in den dag des onheils, dien ik zie naderen.”

»O! Vergeef mij, achtbare Kanselier!” sprak Gideon. »Ik kan dat niet hooren, dat gij de kracht van heidensche deugd zoudt prijzen, boven de Christelijke. Wel gaarne schenk ik u twee Brutussen, die het menschelijke in den mensch hebben gedood, ter wille van den burger, voor één Stefanus, wiens laatste zucht de triomfkreet is der verhevenste menschheid, die zich door Christus vereenigt met God, en die zijne vijanden niet veracht, maar die voor hen bidt.”

»Socrates glimlachte over de zijnen, met den giftbeker in de hand.”