Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/307

Deze pagina is proefgelezen

rees een twijfel, dien hij uit omzichtigheid geene lucht gaf: »Zou Barneveld komen?”

»Barbara! zoet vrouwken!” sprak Reingoud, vervolgende een onderhoud met deze, in het diepst van zijne geheimkameren. »Als ge dan op gezegde wijze Holland zult doortrekken tot in ’s Hage, zult ge, na het uitvoeren van gezegden last, u nog bemoeien, in ’t heimelijk, het verspreiden van deze boekskens te vervorderen.” En hij wees haar een groot pakket kleine boekjes en geschriftjes, dat op zijne tafel lag.

»Het zal geschieden, zooals ’t u gelieft, meester Jacques!” hernam zij op dien toon van gewillige onderdanigheid, die haar anders vreemd was. Werkelijk ook had zij in geheel haar voorkomen eene bedeesdheid, iets schuws, dat haar onnatuurlijk was; ’t was of ze zich wat angstig voelde en niet op haar gemak. Vreesde zij nog altijd Reingoud’s verbond met onderaardsche machten, of was het hare veranderde kleeding, nu als door Puriteinschen smaak geregeld, die haar dit voorkomen van bedeesde schuchterheid gaf? Toch kwam een trek van haar vermetelen aard boven, toen zij, een der boekjes opnemende, met schalke stoutheid op Reingoud zag; en hem zeide: Daar mogen wel vileyne materiën behandeld worden in die boekskens, en ze onthouden zekerlijk venijnige calumniën tegen den Advocaat van Holland.”

»Scherpe waarheden, nesk wijfje!” verbeterde hij; »doch hoe komt gij er toe, dit te raden, niet konnende lezen?”

»Ei! daar hoeft men heks nog tooverkol om te zijn! Dat boekje gelijkt, als het eene ei op het andere, naar een, dat ik vóórgisteren zag in de handen van sommige poorters, die voor het wantmakers-gildehuis stonden te stoepenen, en dat een ieder, die er de oogen insloeg, tot een zwaar woord of eene verwensching verwekte, tegen mijne heeren de Staten en den heere Barneveld. En het ééne hittige woord lokte het andere uit, zulks, die lieden (het boeksken helpende) hen zelfs in eene opwinding brachten, daarvan wel vechten en mestrekken het eind kon geweest zijn, sinds daar ook luiden tusschen kwamen, die geene…”

»Nu, vaar voort, kind! Ik merk wel, waar ge heen wilt; het woord is geene blasphemie.”