Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/309

Deze pagina is proefgelezen

politiek zonden-register schaadt niet, en hij zal ook zoo nauw niet wegen, als het mijns persoons kwaliteiten geldt. In Holland zijn ze begonnen met schotschriften en naamschenden.”

»Dat ’s afgesproken, meester!” zei Barbara gul; ’schoon ’t eene miserabele plage is, dat de groote heeren, bij ’t regeeren van den Staat, zich met zulke vonden behelpen moeten, daarvoor slechte luiden tegen den ander met roode kaken zouden staan.”

»Zoo is ’t, kleine santin! Maar een zulk rood is niet gangbaar in de politiek. Gij inmiddels niet omzichtig wezende, kunt in moeite komen om dezen handel.”

»Ja, een duw of een stoot mag er wel op mij vallen; maar het kind is nu niet met mij, en voor mij zelve ben ik weerbaar.”

»En zelfs met de meeste voorzorg zult ge de opmerking niet gansch konnen ontgaan. Men zou u kunnen aanhouden.”

»Nu, wat dat betreft, ik zoude u noodseinen doen. Gij hebt een langen arm, alle provinciën door.”

»Dien ik toch niet zou gebruiken te uwer hulpe. Gij moogt u in geen geval onderstaan, mij te noemen.”

»Moet dus handelen, als kwame dit fraaie uitdenksel van mij, en zal dus in alle nood en leed geen steun hebben noch heul, dan in mij zelve.”

»Certeyn niet! Een notabel man zal gemeene zaak met u maken en zorge dragen voor uwe veiligheid; en overkomt u ietwes, mij daarvan kond doen; door de derde hand zal ik u bijstaan en uitredden, waar ’t noodig is; doch zie! er is een vond bedacht, om u zelfs vooruit te hoeden. Zie dezen koffer, daarin gij de boeken pakken zult voor de reize! Hij is van dubbelen bodem voorzien, en op deze wijze te gebruiken.” Hij toonde het haar. »Wordt ge nu door mijne lieden aangehouden en ondervraagd, zoo toon vrij deze boekskens, die zij oorbare waar zullen achten; doch zijn ’t des Advocaats grijpvogels, die u in de klauwen nemen, zoo open dit, en zij zullen u onschuldig houden, sinds deze zijde niets bevat, dan hatelijke schotschriften, die in Holland koers hebben, om den Grave hatelijk te maken, de predikanten in spot te brengen en mij doodsvijanden te bereiden uit ieder, wie ze leest. Hebt ge begrepen?”

»Wel genoeg, en zal ’t bekwaam volbrengen.”

»Uit ’s Hage gaat uwe reize naar Rotterdam; daar wacht ge