Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/310

Deze pagina is proefgelezen

nadere onderrichting van meester Steven Paret, wien gij dit pakket brieven van mij zult overreiken, en die u een ander voor mij zal medegeven.”

Barbara zag op Reingoud, met hare groote zwarte oogen wijd geopend, als wilde zij uit zijn gezicht lezen, of hij meende, wat hij daar sprak.

»Denkelijk zal hij u eenige bezending opdragen naar Zeeland!” ging Reingoud voort, of hij hare verbazing niet opmerkte.

»Meester Jacques Reingault!” riep Barbara; en het was hare schuld niet, zoo hare handen onwillekeurig de heup zochten, bij de vaste houding, die zij zocht aan te nemen. »Meester Jacques Reingault! ik wil wel bekennen, u voor heer aangenomen te hebben, en beloven, u te dienen uit alle macht, doch gemeene zaak maken met Steven Paret, te wiens dienste ook, dat zal ik geenszins doen, daar heb ik voor mij zelve en voor hem eene zware vermaledijinge op gelegd, en dus de onderrichtinge, die ik noodig heb, geef mij die zelve, of door een ander, doch voeg mij niet samen met dezen fielt!”

Reingoud, zoodra zijn laatste woord was uitgesproken, had zich neergeworpen in de mollige kussens van zijn divan; terwijl zij sprak, had hij een der boekjes ingezien, met kennelijk welgevallen, en intusschen bij zich zelven gemurmeld:

»Wel gezegd, Prouninck! Een fijne trek, man! Daar mogen ze niet tegen.”

En meer dergelijke opmerkingen, als dacht hij zich alléén. Barbara bemerkte, dat hare welsprekendheid niet eens was aangehoord, en ze begon dus op wat luider toon, en dichter bij komende:

»Heer Reingoud! in eeuwigheid voeg ik mij niet weer samen met den verraderlijken schurk, Steven Paret.”

»’t Moet zijn, Barbara!” sprak hij, even opziende.

»Ik zeg u, dat ik er een vloek op gelegd heb, en dat het niet zijn zal! zoo waarachtig ik mij Barbara Boots noeme!”

»’t Moet zijn, vrouwe Pointz!” herhaalde Reingoud.

»Neen, heer!” riep zij driftiger. »Dat baat niet, al geeft ge mij dien naam, sinds de persoon blijft en dezelfde is. Maar, meester! opdat gij veranderen zult, gedenk, dat de schalk u kent, als Nicase van der lijde! dat hij de man is, die vriend en vijand, en

den lieven Heer en Zijne heiligen al te zamen, om geld of uit