Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/311

Deze pagina is proefgelezen

bangheid verraden zou! Eer ge uwe zaak en die van Mylord, en licht die van ’t land, aan hem zoudt betrouwen, gedenk, dat hij uw kind, uwe Jacoba verlaten heeft, zoo haast hij in Engelsche dienstbaarheid zijn gewin hoopte te vinden! Eilacen! Eilacen, heer! Betrouw toch dus wichtige zake en mijne lijfszekerheid niet aan een gezel van zóó bedriegelijke tonge, en zóó twijfelachtige zinnen! Dat moest eene kwade kans geven. Och, heer! bij uwer ziele zaligheid! acht op mijne smeekinge, sinds ge mijn wil en wensch voor niet met al schijnt te achten!”

’t Moet zijn, Barbara!” herhaalde Reingoud ten derde male, en telkens op anderen toon.

»Och, heilige moeder Gods! Och, Sinte Barbara! Red mij uit dezen drang!” bad zij. »’t Wordt mij eng om het harte; niet dus wee zou het mij zijn, zoo ik eene rotte Spaansche ruiters voor mij zag, als bij die twee woorden alleen! Hebt gij dan geen ander, heer? Gij schudt alleen het hoofd; gij zoudt mij van zinnen brengen; — nu! Wat schrijft gij? Ik zie u niet gaarne schrijven. Geldt het mij?”

»Moet het zijn, Barbara Pointz?” sprak hij nu vragenderwijze.

»Och, Heere God! neen!” riep ze. »Schrijf toch niet! Ik zal — ik zal dan den schalk voor compeer nemen; — maar, certeyn! dat brengt mij tot desperatie! Dat zal mij in ongeval brengen! Ik heb een voorgevoel!”

»Zie, Barbara! Nu ge verstandig zijt, zal ik u ietwat zeggen tot uw soelaas. Ik weet al zoo goed, als gij, wie Steven Paret is, en zoo hij de keuze had, tusschen mij gehoorzamen, of mij trouwloos zijn, overzeker betrouwde ik hem niet; maar hij heeft de keuze niet; hij kan er geene andere hebben, dan zich nauw en eerlijk te houden aan mijne zaak; en ziedaar, waarom hij zich niet onderstaan zal, ietwes tegen u te ondernemen, oft andere manieren tegen u aan te nemen, dan die der goedwillige discretie, daarvan ik hem recommandatie heb gedaan. Vorders moet gij zijne onderrichtingen vragen voor de verdere reize, en u belasten met de brieven of geschriften, die hij u mag aanbetrouwen. Deze geschriften van mij zijn van ’t allerhoogste aanbelang, en dienen beter in zijne bewaring, dan in de mijne: zorg ze te bergen in de geheime lade van uw reisboete! En nu nog iets! Gij verlangt zeker Anton Pointz te zien, vóór uwe afreize?”

»O! zoo dat zijn kon!” riep zij.