Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/316

Deze pagina is proefgelezen

»Dit ter eener zijde, de onrust van ’t kwaad geweten ter andere! Zich praktijken en manoeuvren kennende, die Mylord veel smadelijker en nadeeliger zijn, dan die gansche verraderije van Buis, durft hij niet komen, zich een gelijk lot vreezende.”

»En als hij gekomen ware, heer Reingoud! wat hadt gij er in gedaan?” vroeg Kiligrew, die als Leoninus hem niet vrij achtte van voorkennis en deelneming in der hoplieden bedrijf tegen Buis.

»In eerlijke trouwe, ik weet het nog niet!” hernam Reingoud. »Ik ben nogal de man van het moment, en ik zou eerst hebben willen afzien, oft hij, door wat dan ook, te winnen ware! Ik zou gehandeld hebben naar omstandigheden.”

En werkelijk, wij hebben reden te gelooven, dat er in Reingoud’s hoofd nog geen vast plan was beraamd, van geweld of openlijken dwang tegen den persoon van Barneveld; wel, dat hij, hem te Utrecht hebbende, geïsoleerd van zijne partij en getuige van Leycester’s, van zijne macht in die provincie, wellicht eene poging had gewaagd, om hem, als bij overrompeling, de eene of andere toestemming of daad van erkenning te ontwringen, die in Leycester’s voordeel tegen hem te gebruiken zou zijn; maar wij zien, dat hij van Barneveld’s afwezen in ’s Hage hoopte gebruik te maken, om tegen hem te richten dat wapen der drukpers, dat men toen reeds als een geducht begon te erkennen, en dat Barneveld alreede tegen hem zelven had gebruikt; licht daartoe, — wij moeten rechtvaardig zijn; — uitgelokt, door het heftig inwerken der predikanten op den geest des volks. En Leycester? Zelfs zijne erkende tegenpartijders onder de historie-schrijvers, hebben geen enkel bewijs aangevoerd van eenig opzet van zijne zijde tegen Barneveld te dezer gelegenheid; en het is dus eene vrees, uit geen rein geweten tegen den Graaf opgekomen, die Barneveld wederhield te gehoorzamen; wellicht ook de zorg, dat het, bij zijne starre vasthoudendheid aan eigene beginselen, en bij Leycester’s gekrenkten trots en verkort recht, tusschen hen bij samenzijn tot eene botsing mocht komen, die den laatste recht mocht geven, zijne geschonden majesteit door eenige daad van geweld te handhaven, hetzij zonder recht hem tot eene diergelijke daad mocht uittergen. Wat er van zijn moge, het bewijst tegen Barneveld; het bewijst tegen de Staten, dat zij, na hetgeen er gebeurd was, weigerden zich hierover te verantwoorden, of