Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/32

Deze pagina is proefgelezen

»Dat is eene zeer scherpe aantijging, juffer!” hervatte hij. »En om mij te zuiveren, zoude ik vele woorden kunnen gebruiken; maar ik wil het alleen met te zeggen, — dat ik zelf mij nog niet heb aangesloten aan de Gereformeerde Kerk, alhoewel ik Hervormde beginselen ben toegedaan. Hoe weinig ik dus het opzet kan hebben, u te winnen voor eene zaak, die niet eens de mijne is, moge uwe eigene scherpzinnigheid uitwijzen. En zoo gij in verslagenheid van geest plotseling kondt besluiten tot zulken overgang, zoude ik de eerste wezen om bedachtzaamheid te prediken, en u te bidden, eene zoodanige keuze niet te doen, dan met volkomene vrijheid en helderheid van geest, en van beweginge! En ik meene, dat de prediker Taco Sijbrandsz., tot u gesproken hebbende over geestelijke zaken, dat zal gedaan hebben in dier voege, geen anderen drang gebruikende, dan die, van overtuigende redenen, minnelijke overreding, en de stille, welsprekende macht van het voorbeeld. En wat aangaat het onthouden van de vertroostingen uwer Kerk, zoo het in mijne macht had gestaan u die te bieden, ik had ze u doen reiken, wetende dat eene zwakke vrouwe aan zulke uiterlijkheden hangt.”

Jacoba bloosde bij dat woord, dat eene lichte kleinachting verraadde voor hare sekse en zielskracht; zij verviel eene wijle in gepeins.

»Maar,” vervolgde le Lion, »dat niet in mijne macht zijnde, heb ik gemeend, dat gij in de toespraak, en het vermaan van een schrander en verdragelijk Protestantsch geestelijke voor eene wijle genoegen zoudt nemen, achtende dat het uit een zelfde Evangelie is, daar leeraar en priester beiden troost uit moeten toereiken!”

Het scheen heftig te stormen in Jacoba’s hoofd en harte.

»De predikant is geenszins tot mij gekomen, om over godsdienstzaken te spreken, en ik… ik achtte het nut, hem niet op te zoeken van mijn kant,” antwoordde zij aarzelend en verlegen, slechts half drukkende op de woorden, die zij uitsprak.

»Ge hebt daarin niet gehandeld naar den raad, dien ik u had laten geven door vrouwe Boots. Verkeerende met die huishouding, die ik durf aanbevelen in liefderijke eendracht en blijgeestigen omgang, ware u de tijd korter gevallen, de eenzelvigheid van het tehuisblijven verminderd, en ge hadt u zachtkens aan de manieren van ’t gemeene leven gewend, daar gij ten eenigen dage toch in zult moeten verkeeren.”