Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/321

Deze pagina is proefgelezen

hals bloot geeft, dien Reingoud, in plaats van het afgestane crucifiks, met fijne paarlen heeft willen sieren, paarlen, die wat minder wit schijnen, dan ze zijn, zoo weinig steken zij af op de reine blankheid van dat vel. De fijne gouden lokjes vallen luchtig neder tot op het kraagje, en zijn, zooals wij het ook bij Martina zagen, enkel door een lint en een paar spelden wat opgetuit. Maar haar lief engelen-gezichtje is niet in overeenstemming met dat zacht en rustig gewaad: De groote blauwe oogen staan vol tranen; er ligt angstige spanning op het voorhoofd en bange onrust op de trekken; en het handje, dat men ziet uitkomen uit de bouffeerende mouw, strekt zich met zóóveel angst uit naar Gideon, alsof ze van hem, maar van hem ook alléén, hulpe wachtte. Ze ziet hem zóó smeekend aan, alsof hij, hetgeen ze vreest of hoopt, afweren kon of vervullen. Men ziet het, hij heeft Leycester’s zwaren last volbracht; hij heeft Jacoba aangekondigd, dat ze de bruid is van een man, in wien zij nooit iets anders heeft gezien dan een broeder.

»Heer Gideon!” riep ze. »Welwaarde Gideon! Zeg toch, dat het niet waar is! dat ge dit hebt uitgedacht bij wijze van scherts!”

»Ik kan dat niet zeggen, mijne jonkvrouw! en gij kunt het, na het gesprokene, wel niet denken. Hoe! Ik zou u in eene zulke gemoedsbeweging brengen uit scherts voor iets minder, dan hetgeen waarheid was?”

»Waar! Toch waar!” riep zij uit, en barstte in een stroom van tranen los, en liet, als onbewust van wat zij deed, het hoofdje neervallen op zijn arm, terwijl hij voor haar stond, en haar trachtte te steunen.

»Schrei, lieve jonkvrouw!” sprak hij. »Schrei vrij uit! De smarte des levens wil dien cijns, en de Heer des levens wraakt ze niet! Alleen heilig ze Hem, en daarna, stel moedig uwe schouderen onder Zijn juk, Hem altijd dankende, altijd! Ook voor de beproevinge, die de lijdzaamheid werkt.”

»Zijn juk!” riep zij met heftigheid. »Zeg niet, dat dit ’s Heeren juk is, door Hem opgelegd! Zeg, dat dit een verraderlijke strik is, daarin menschen mij verwikkeld hebben, daartoe zij allen zijn samengespannen! allen! o, allen!” En het hoofd opheffende, terwijl ze dit uitriep, zag ze niet naar Gideon; maar bleef met vasten en starren blik staren, als in het ledige, zonder te zien. »Zelfs hij, dien ik liefhad en vertrouwde, die mij vader en broe-