Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/326

Deze pagina is proefgelezen

lingen, die strijdig waren met de Evangelische waarheid; maar een gering deel van den ouden zuurdeesem is altijd in u gebleven, en beken! Is dat ook niet eene opvatting uit vroegeren kloostertijd, dat blijvend vooroordeel tegen den houwelijken staat, door God zelf verordend?”

»Zekerlijk niet is het; slechts schuwe ik de warreling der passiën; slechts vreeze ik de aanrakingen der wereld; slechts huiver ik van hare woeling. Wat er mij van bekend werd, deed mij huiveren van angst voor hetgeen zij nog verbergt. Slechts kenne ik het ondenkelijk zoet der eenzaamheid. Slechts geloove ik, dat die mijne roeping is.”

»Ik integendeel houde, dat alles, wat u overkomt, daarheen strekt, om die neiging tot eenzaamheid in u te verbreken, zoo gij alleenlijk met opmerkzaamheid ziet op de wegen, die de Heer met u hield. Wil ze even met mij herdenken! Rampen en verdeeldheden tusschen uwe ouderen en grootouderen brengen uwe moeder er toe, het eenig kind tegen ’s levens wisselingen te bergen in een klooster. De moeder sterft op deerlijke wijze, ver van alle de haren, en het kind schijnt vergeten in het klooster, en voor altijd bestemd tot die afsluiting van de wereld. Maar zie! toen de opvoeding nauw voltooid was, en de neiging tot kloostertucht wel had gevat, maar niet onuitroeibaar kon zijn geworteld in de ziele, is daar eene vrouwe, die het geheim der moeder heeft gekend, en die het den vader aanbrengt, hetzij uit goedheid, hetzij om loon. De vader is zwervende, wellicht niet eens in ’t vaderland; voor ’t minst kan hij zich niet belasten met de zorge eener teere jonkvrouw, maar het kloosterverblijf is hem tegen; hij wendt zich niet aan het kind, dat zijn naam niet voert, maar aan hare tijdelijke opzichtster en beschermster, die bij geldige bewijzen zijn recht moet eerbiedigen, en hij eischt, dat ze de stille wijkplaats verlate, en hij zendt haar de wereld in, onder bescherming der ruwe avontuurlijke vrouwe, en wil, dat ze die volgt naar een afgelegen gewest, om zich te voegen bij een verwant, met wien hij zelf niet in goede verstandhouding leeft. De verstrooiingen zulker reize, in zulk gezelschap, de dagelijksche aanraking met velerlei lieden, hadden haar gansch van die strenge opsluiting kunnen vervreemden, bijkans verwilderen. Niets daarvan geschiedt. Voor het laatste bewaart haar eene edele vrouwelijke schuchterheid en de zorgzame trouw der geleidster;