Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/327

Deze pagina is proefgelezen

tegen de vrijere indrukken wapent zij zich met dubbele terughouding; zij sluiert zich dichter, dan een klooster het zou eischen; zij vergeet om- en opzien, en de teerhartige zwakheid eener Barbara, meer dan dier fijn gevoel, laten haar in den eigen kring, dien zij zich schept. Onder onnoemelijke gevaren, nog vermeerderd, door beider gloeienden ijver voor eene religie, die hier de landswet verbiedt, bereikt zij de stad, waar ze ruste hoopt, aan het hart van een grootvader. Wat volgde, is te treurig om te ontleden, Jacoba! maar die reize en die gevaren hebben u kennissen gegeven in jongelieden, wier passiën, wier zorge, wier genegenheid u volgen, tot in de nieuwe cel, die gij u weet te stichten in eens leeraars huis, die u door de aanraking hunner hartstochten verschrikken, en gij moet toevlucht zoeken in den ruimen kring van ’t gezellig huiselijk leven; gij begint iets van het werkelijk leven, van het huiselijke te begrijpen, licht te genieten, en inmiddels bestemt eene samenvoeging van anderer tochten, ondeugden en wenschen u voor dat leven, zonder dat gij het weet of wenscht; en gij keert niet terug in het huis van een bloedverwant, waar ge zijn kunt, wat ge wilt, dan op de geheime voorwaarde, dat gij het welhaast verlaten zult als echtgenoot! Is dat de weg eener leidende Voorzienigheid, of is die dat niet? Merk er dien in op, en gij zult vreugdig volgen, en niet met weerbarstige starheid volharden, bij eene opvatting uwer kindsheid. Dus vervordert gij meest uwe ruste!”

»God zou het eischen, en gij zoudt het mij bevelen in Zijn naam!” sprak zij aarzelend.

»Ik houde, dat gij dit daarin onderkennen kunt; en wat mij aangaat, als leeraar heb ik u dat voorgedragen, en als vriend heb ik alleen te bidden voor een vriend, die wel verdient van u, dat gij acht neemt op hem. Denk ook op hem, die zoo vreugdig, zóó in vol vertrouwen u verliet! O! het is zoozeer hard en smartelijk bedrogen te worden, waar men rustig vertrouwde, waar men wat dank en wat liefde had gehoopt te verdienen! Dan breekt er iets in het harte voor gansch het leven, dat nooit, nooit word geheeld. Jonge vriendinne! Ik heb u nooit van mij zelven gesproken, omdat ik daarbij anderen verwijt zoude moeten doen; maar, ziet gij! eene vrouw kan een man dus laten lijden, dat hij er hard en koud onder wordt, zelfs, waar hij vergeven heeft!”

»O, mijn God! Men heeft u laten lijden? U? u?” herhaalde