Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/328

Deze pagina is proefgelezen

zij. »O! Maar gij hebt dan bemind willen zijn, als de anderen? vroeg zij, met verwondering. »Maar,” hervatte zij, met eene zekere aarzeling, »was dat dan geene zwakheid van u?”

»Fij toch! Dit woord tot een man, die voor u gestreden heeft als een rechte Gideon, als een held! Een geestelijke, altijd!” sprak Reingoud. »Vergeving, engel! dat ik den ongewijden voet dus ongebeden zet in uw heiligdom, en dat ik nog wel bij inkomen geluisterd heb; maar…”

»Voor mij gestreden?” herhaalde Jacoba, en zag naar Gideon op met schitterende oogen.

»O! dat is van geene beduidenis!” hernam Gideon met eenig ongeduld. »De Graaf van Leycester en enkelen zijner raadgevers zijn zóó gezet op de letter der Nederlandsche kerkleer, dat zij er den geest des Evangelie’s voor vergeten; daar moest ik mij tegen stellen. Maar, goede heer Reingoud! aangaande den last, mij door Mylord opgedragen, dien heb ik verricht.”

»En — mag ik eene bruid groeten?” vroeg Reingoud, zonder Jacoba te durven aanzien.

Tot eenig antwoord, wierp zij zich, onder een luid snikken, in Reingoud’s armen.

»Och, grootvader!” bad ze. »Laat het niet geschieden! Sta niet toe, dat het geschiede! Hij is zonder barmhartigheid; hij ken niets, dan het overzettelijke woord "plicht", en hij weet niet, dat er plichten zijn, daaronder het dus bange wordt, dat de vermaning er toe als een doodsoordeel in de ooren klinkt.”

Het was een verheven blik en een Hemelsche glimlach, waar mede Gideon antwoordde:

»Toch, Jacoba! Toch! Ik weet, dat er zulke plichten zijn; maar ik weet ook, dat, waar ze volbracht worden met opzien tot Christus, de kracht meerder is, dan die zwak geloovigen meenen, die spreken van neerzinken bij de eerste oproeping tot strijd.”

Dit woord van hem trof Jacoba, zooals het haar treffen moest.

»Ik zal die oproeping gehoorzamen,” riep zij, met een donkeren blos op het voorhoofd; »en ik zal zien te leven!” En het scheen, of plotseling hare tranen waren gedroogd door den gloed, die lichtte uit hare oogen.

»Dat ’s een kostbaar besluit en een allernoodwendigst,” sprak Reingoud, »daarmede gij mij uit eene ontzettende verlegenheid redt; want zie! uw bruidegom is reeds aangekomen, en ik vond