Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/33

Deze pagina is proefgelezen

»Neen, heer! o neen! dat geve de Gebenedijde des Hemels, dat dit niet zijn mag!' riep Jacoba heftig. »En toch,” voegde zij er langzaam bij, toen hij haar had aangezien, — met een blik van eerlijke en gulle verwondering; ’toch wil ik uw raad volgen, als dien van een broeder, maar dit eene bid ik dan van u, — ik bidde het bij uwer eigene ziele vrede: gun mij eene biecht! al is ’t nog zoo in ’t heimelijk, al is ’t voor eene enkele maal, dat ik slechts mijne consciëntie in ruste brenge!”

»Op mijn woord als eerlijk man en als krijgsman, mejonkvrouw! ik zie daar geene kans voor: eerstelijk niet, vermits een priester der Katholieken zich niet lichtelijk zal wagen in het huis van een prediker der Hervormden; anderszins omdat de goede heer Taco Sijbrandsz., gesteld hij wilde toelaten, dat een zulke in zijn huis werd gevoerd, — daardoor in eene verdenking zoude komen bij de leeraars van de Calvinisten, die er juist in deze dagen op uit zijn, om iets tegen hem te vinden. Men houdt het oog meer dan gemeenlijk op zijn huis gericht, men heeft reeds genoeg achterdocht en argwaan tegen hem; die zoudt gij niet willen vermeerderen?”

Jacoba zweeg; en liet het hoofd hangen en de handen in den schoot vallen, met zulk eene volmaakte moedeloosheid, dat Leoninus zelf er verlegen onder werd.

»Dus niet eenmaal zinnelijk deelnemen aan de communie van Christus” dood, zoolang ik in deze vernate stad moet blijven!” riep Jacoba met bitterheid en smarte.

»Hoor!” sprak Leoninus. »Als gij niet zoo bijster gezet waart op zekere uitwendige vormen, was die uitroep onnoodig; ik zou u het Sacrament des Heiligen Avondmaals kunnen laten genieten, zonder dat gij noodig hadt afzwering te doen van uwe eigene geloofsleer.”

»Wat zou mij dat!” hernam zij met een lichten zweem van minachting.

Le Lion schudde zacht het hoofd, maar Jacoba bloosde sterk; en voegde er bij: »geen leeraar der Protestanten zoude eene Katholieke toestaan daartoe te naderen.”

»Die, welken ik bedoele zou dat toestaan; luister! Hier zeer dicht in onze nabuurschap, in de Marie-kapel, die ge van hier zien kunt, wordt de nachtmaalstafel aangericht, zooals de Verlosser die heeft ingesteld. Daaromheen noodigt de leeraar allen,