Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/339

Deze pagina is proefgelezen

van Nieuwenaar daarvan onderrichten liet. Ei gij, heer Reingoud! gij geeft ons hier akten van navigatie, en kwasie eene inquisitie, die tot de boeken der koopluiden opensluit. Gij stelt uwe creaturen in onze ambten, totaallijk, gij regeert op zijn Spaansch; we zullen, met oorlof, wat Spaansch met u handelen. En nu, neef! scheiden wij. Ge zult nog preparatiën hebben voor uwe reize. Ik zoude dit alles niet voor u hebben uitgesproken, zoo ’t niet ware, om u ’t groot belang van uw last ganschelijk te doen vatten en klaarlijk overzien.”

»Zoo heb ik, heer en neef! En Uwe Edelheid kent de zêle en stiptheid, daarmede ik u diene ook zonder verzekering. Men mag bij de Staten u zelven wel grooten dank geven voor zoo groote zorge, als gij réusseert.”

»Eilieve, neef! Dat zijn zoo van die diensten, daarvan men niet spreekt; die niet eenmaal dienen te worden gekend, en niet eens mogen worden medegerekend, en die toch alzoo veel hunne mérite hebben, als de luisterrijkste projecten, voorgedragen in de Staten-vergadering. Nu, God almachtig geleide u! Zijn zegen over dit ondernemen mocht wel zijn afgebeden, zoo wij er predikanten voor hadden, sinds er met het gelukken een groot deel der geüsurpeerde vrijheid wordt geconquéreerd, en deze menée’s, al schijnen ze wat duister, dus gansch licht zijn van die zijde, en met eere voor God en ’t vaderland kunnen bestaan.”

De blik, dien het aanhooren van dit onderhoud ons te werpen geeft, op de handelingen van Barneveld en zijne ontwerpen tegen die van Reingoud, heeft zijne waarde, omdat hij ons toelicht over deze, en omdat hij ons uitlokt, de mannen tegen elkander over te stellen, die lange reeds een vermomden strijd tegen elkander hadden gevoerd, die nu bijna een openlijke tweekamp werd! Reingoud dreef de politiek uit de behoefte eener ziel, gloeiende van eerzucht, van trots, en rusteloos hijgende naar werkzaamheid; maar hij was niet genoeg staatsman; — hij was het voor ’t minst niet enkel! Hij was te geniaal, om een nuchter staatsman te zijn. Hij had de gebreken van het genie, de zwakheid van het karakter bij de sterkte van het hoofd, bij den trots der ziel. Hij liet zich afleiden, nu eens door een hartstocht, dan eens door eene begeerte, dan weder door een toegeven aan zijn gevoel, ginds door eene twijfeling, elders door eene hoop. Nu eens noemde zijn eigendunk zekerheid, wat zijn trots waarheid