Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/340

Deze pagina is proefgelezen

wenschte; dan weder vergat zijne laatdunkendheid der anderen sterkte te meten, of haastte zijn ongeduld, waar omzichtigheid wachten gebood. Maar Barneveld was enkel staatsman, met hoofd, met hart, met ziel, met al. Barneveld hield één doel in ’t oog, en liet zich daarvan afleiden door niets. Geen stipje, dat het beschaduwde, was hem gering; met taai geduld bleef hij er op afgaan; met starre volharding kwam hij het langzaam nader, om het dan met een vasten greep te vatten; en daarom kon het Barneveld mogelijk zijn, Reingoud te overwinnen, al had die ook eene rijke ondervinding, velerlei lotswisseling en velerlei schatten van vernuft en kennis boven hem vooruit, en al wist die soms te zien, met den doorborenden blik der zeldzaamste scherpzinnigheid, en al hield die dat wonderlijke raadvermogen van het genie, en welke gaven al niet meer. De flikkeringen van een geest, als den zijnen, waren wel schitterende stralen, die op eenmaal een punt hel verlichtten en scherp aanwezen, maar niet op alles tegelijk, niet aanhoudend vooral een kalm en helder licht gaven; en wat zal een reiziger beter hoeden, voor de gevaren van een weg vol diepten en struikelblokken, het geflikker van zeldzame helle bliksemstralen, of het bleeke, maar rustige maanlicht, dat zich een ganschen nacht door, een ganschen weg over vertoont?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

En de Graaf van Leycester was nu, met zijne voornaamste krijgsoversten, weggetrokken, uit Utrecht tot den Gelderschen krijgstocht, en slechts eenige zijner raadsheeren waren hem gevolgd, en onder wie van hen in Utrecht bleven, hadden Reingoud’s afhangelingen de meerderheid. De magistraat was nu zijne, en Modet’s stem klonk zachter, als hij tot hem sprak, en de burger-hoplieden omstuwden hem als lijftrawanten, en als hij voorspeld had, heerschte hij in Utrecht. En waarlijk, als hij door Utrecht reed, fier als een vorst, onder den eenvoud van zijn zwart gewaad, gezeten op zijn prachtig Spaansch genet, de weelderige Prouninck ter slinker, — wie hem dan had gezien, met een glimp der voldoening op het gelaat, en den glans van zelfbewustheid in het stoute oog, — wie dan den blik van hoogmoedige zegepraal had begrepen, dien hij heen wierp op den Hazenberg, waar Buis zich in zijne boeien verbeet; die had, bij