Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/342

Deze pagina is proefgelezen

»Meent gij naar ’t geestelijke, of naar ’t politieke?”

»Over het eerste ondersta ik mij geen oordeel; maar reeds het andere geeft mij zorge. Een stokbeeld van koper op een voetstuk van klei, staat hij daar, naar mijne opinie; zijn eigen wicht kan zijn val zijn. En dan… God beware hem, en bovenal de arme Jacoba!”

»Het best ware, die te voorzien met een rustig echtgenoot!” sprak Helmichius.

»Men doet zijne vlijt daartoe; zij is de bruid van Elias le Lion!” hernam Gideon, met somberen ernst.

En zoo was het. Nu was hij meester in Utrecht, en toch hield Reingoud Jacoba nog altijd gebonden aan hare belofte van een zwijgen, dat ze, door houding en gelaat, telkens op het punt stond te verbreken, en dat een meer ergdenkende, dan le Lion, ten minste reeds tot onrust zou hebben gestemd. Maar ook was de Kanselier nog te Utrecht, schoon enkel om er huiselijke zaken te regelen, welke op dien stond zijne gansche aandacht eischten. Was het daarom, dat Elias zijne bruid nog niet in het huis zijner ouderen had voorgesteld? Maar licht is het met dit oogmerk, dat hij nu tot haar gaat, om haar uit te noodigen tot eene wandeling in het schoone Septemberweer. Voor hij binnentreedt, hoort hij spreken in haar vertrek. Ook vindt hij haar samen met Reingoud en Gideon; maar zij zit schreiende naast haar grootvader, en de jonge doctor zegt:

»Nu dan, zuster! als u dat offer dus zwaar valt, en heere Reingoud het u niet langer gebiedt, beken dan deze gesteldheid uwer ziele aan uw bruidegom! — Ik ken Elias; hij is edelmoedig… ”

»Nu ja! daar placht ik voor door te gaan,” sprak deze; »doch wat wil men van mijne edelmoedigheid?” En naar Jacoba toegaande, die huivert en zwijgt, vervolgt hij: ’tranen? Die vooreerst moeten weggewischt! Ik wil geene tranen zien, en allerminst die veroorzaken!”

»O! Dan, Elias! Dan…,” begint Jacoba; maar ze weet niet te voleindigen.

»Het valt juffer Jacoba zwaar, u te bekennen, dat zij u wel kan eeren, en liefhebben als een broeder,” vervolgt Gideon; »doch niet kan aannemen voor echtgenoot.”

Elias wordt zeer bleek; hij ziet eerst op Jacoba, dan op de anderen, en een donkere gloed vervangt die bleekheid, en hij roept met duisteren blik: