Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/346

Deze pagina is proefgelezen

»Jacoba! Mijn kind! Steven Paret is gevangen, en dat is een voorval, daarvan de gevolgen voor Mylord en voor mij nog niet zijn te berekenen. Allereerst zal het mij vele occupatiën geven; licht mij verplichten tot absentie uit Utrecht. Sinds ge heer Elias le Lion niet voor bruigom wilt, kan hij niet wel uw beschermer zijn, en ik heb er geen anderen, voor ’t oogenblik. Daarom, maak u vaardig tot eene reize! Ik zal u, onder goed geleide, naar den Couwenburch zenden; schoon het kasteel nog niet gansch is voltooid, is het een hupsch verblijf, en gij zult er ruste hebben en vrijheid.”

»U verlaten! Als er gevaar kan dreigen?” sprak Jacoba.

»Ei ja! Oft vrouwen daarbij niet altijd de disperatie vermeerderen!”

»Met oorlof, heer Reingoud!” sprak toen Leoninus, opstaande. »Ik houde u bij het woord, mij eens gegeven! Ik weet niet, wat ik zoude gedaan hebben, ware dit niet opgekomen; maar nu er van onheil wordt gesproken, dat u dreigt en Jacoba kan treffen, blijft ze mijne bruid, en houd ik het recht, haar te beschermen, waar ’t nood doet.” En haar bij de hand vattende: »Ontstel u niet dus, Jacoba! Ik ben een soldaat; maar ik denk niet aan dwang, en ik zal nooit voor u hebben, dan hupsche manieren. Wat ik u was in ’t voorleden, moge u borg zijn voor ’t vervolg!” En ernstig op Reingoud ziende. »Ik achte doch niet, heer van Couwenburch! dat ge dus onvoorzichtig zult zijn, om nu woordbreukig te worden, en mij dit recht ontzeggen?”

Reingoud knikte ontkennend, en Gideon sprak:

»Gods zegen daartoe!”

Reingoud en Gideon beiden begrepen voor Jacoba geene betere uitkomst.

Deze boog eerst het hoofd, met de lijdzame onderwerping der kloosterlinge; daarna hief ze het op, en las in het oog van le Lion, en toen sprak ze zeer zacht:

»Ik dank u, Elias!”

»En nu schielijk om mij heenverzameld, wat er van den Staatsraad nog gebleven is!' riep Reingoud. »En de papieren van Paret in forma opgeëischt!”

Dat zijn wil doorging, is bijna onnoodig aan te duiden. Meetkerke parafeerde de order, en de arme Roger werd als ijlbode daarmede afgezonden. In zijn trotschen waan oordeelde Reingoud, dat men hem niet zou durven weerstaan, en hij handelde, of hij