Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/348

Deze pagina is proefgelezen

maar toch, terwijl »de malcontenten,” de kwalijkgezinden, zijne geheime tegenstanders in ’t eind, of voor ’t minst onverschilligen, er de handen ruim hadden. ’t Was slechts één dag, dat is waar; maar in eene worsteling tegen Barneveld moest men zich geen dag lang ontblooten van harnas en rusting. En ’t was juist een dag, dien Barneveld wist te gebruiken; maar Reingoud vertrouwde dus op zijne sterkte, dat hij met de eene hand meende te kunnen spelen, terwijl hij met de andere streed, en de overmoedige had niet eens onderzocht, of de krachten en de wapenen wel gelijk waren.

Daar reed, toen het buiten schemerde, en toen binnen stralen van was en toortslicht die schemering bespotten, een man te paard, in ijlende haast, Rijnauwen’s voorplein over, en eischte met zóóveel ernst, al was het met een wat vreemden bijklank, den heer van het huis te zien, dat de bedienden niet op zich durfden nemen, een zoo dringenden boodschapper af te wijzen, met de verontschuldiging van een feest, overtuigd, dat niemand het wagen zoude, een ernstig heer, als den hunnen, zonder wichtige oorzaak dus te storen. Ook toen Reingoud de naam van den bezoeker was aangekondigd, haastte hij zich, de hooge feestzaal te verlaten, voor het enge portierskamertje, waar deze hem wachtte. Toch klonk zijn toon wat streng en wat scherp, toen hij vroeg:

»Ei! Wat jaagt u hierheen, doctor Julio? Ik wil doch niet hopen, dat gij nu reeds hebt volbracht, wat ik voor later geboden heb?”

»Beware ons, maestro mio! Nu reeds een zoo kostbaar philter gereed hebben, dat nauw in weken kan zijn samengesteld?” sprak de Italiaan. Toen, als eene slang, zich kronkelend aan Reingoud’s voeten, kuste hij hem de hand bij herhaling, en riep: »Ik kom u een paard brengen, Signor, het rapste, dat ik in Mylord’s stallen nog gevonden heb, en ik kom u smeeken, dat te bestijgen, cito! citissimo! om zonder om- of opzien voort te jagen, en altijd voort.”

»Povero! Zijt gij krankzinnig? Of hebt ge eindelijk de komeet gezien, die den Graaf een troon voorspelt?”

»Deh! voor u en voor hem, tutto perditio, zoo gij geen haast maakt, maestro! Een valsch gesternte dreigt uwe trotsche constellatie, doch necromantia is hier niet in ’t spel; maar zoo waarachtig uwe eigene handen mij eenmaal verlost hebben van de koorden, die ten dood dreigden, zulks ik uw slaaf en eigendom ben ge-