Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/350

Deze pagina is proefgelezen

geraadpleegd; men had het afgesprokene uitgevoerd, en daarop waren de gelastigden afgereisd. Zoo gebruikte Barneveld een dag, dien Reingoud verspeelde! Zoo meende deze nog in een gelijken tweekamp te strijden, toen reeds de grond, waarop hij stond, onder zijne voeten was ondermijnd!

»In modo che! Zoodat!” eindigde doctor Julio, »uwe beschuldigers zijn op weg naar den Graaf!”

»Laat ze gaan!” glimlachte Reingoud. »Bij hem kunnen ze niets tegen mij inbrengen, dat mij schaden kan, wat zij crimen noemen, is mij verdienste bij Leycester; eeniglijk wat Barbara Boots met zich voert, zou mij kwaad kunnen doen in zijn geest, maar zij heeft Paret zeker niet kunnen bereiken, en ik heb haar een bode nagezonden. Mijn zeer goede Lord zal bitterlijk in den drang zijn voor zich zelven met die heeren, zijnde te hunnen opzichte gecompromitteerd, en door Douglas laat ik hem aanzeggen, van nu aan rigoureuse maatregelen te nemen tegen die rebellische overtreders, die de hand leggen aan ambtenaren, met zijne gunst vereerd, en die hem als het beleid der justitie uit handen willen nemen!”

»En zoo Mylord in dien drang u offert…!” sprak Julio.

»Die zwakheid zal Leycester niet hebben!” zei Reingoud vast.

»Of het zwakheid of staatswijsheid zij, weet ik niet te beoordeelen; doch ik ken Leycester; ik ken hem in zijne geheimste bedrijven; en gij zoudt de eerste dienaar niet wezen, dien hij prijs gaf voor zijn eigenbelang.”

»Hij zou verloren zijn met het dus te willen vorderen! Maar in ’t eind!” riep Reingoud. »Ik ben niet met hem, om hem dit in te scherpen.”

»Daarom, caro maestro! zoo gij besluiten kost te gaan…”

»Bij Lucifer! Ik moet wel; en toch had ik zooveel willen afdoen op mijn feest; — uw paard moet vermoeid zijn…”

»Van een kwartier rijdens, een Engelsche cavale van ’t edelst bloed?”

»Zoo zal ik dat nemen. En nu; ik ga even daar binnen een fabeltje vertellen, dat mij naar Utrecht roept. Ze hebben daar allen niet te weten, dat ik ga. Utrecht is mijne forteres; daar buiten zou ik, bij vervolging, gelijk staan met een ander.”

Dat gedacht hij, en toch verliet hij die; daar had Barneveld in zekeren zin op gerekend, toen hij sprak: