Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/351

Deze pagina is proefgelezen

»Als ’t hert wordt opgejaagd, zal het verwilderd zijn.”

Niet dat Reingoud iets van zulke stemming vertoonde op zijn gelaat, toen hij zijne feestzaal binnentrad. Zich zelf volmaakt meester, zoo haast hij wilde, en daarbij niet eenmaal ontzet door het gevaar, zeide hij aan een paar vrouwen: dat eene staatszaak hem voor een uurtje naar Utrecht riep; zeide aan de mannen: dat hij de dames eene verrassing bereidde, en zeide alléén Prouninck en Elias de waarheid; den eerste zijne bevelen gevende voor zijn afwezen; den andere een paar woorden toefluisterende over Jacoba. Toen ging hij even naar deze. Hij durfde haar niets zeggen, dan wat hij de anderen had gezegd; hij durfde geen afscheid nemen, dat bij haar onrust en argwaan had kunnen opwekken; slechts nam hij hare hand en drukte die, als zou hij die breken; slechts zag hij haar aan met een blik, zóó diep, zóó zacht, zóó oneindig teer, en zóó oneindig smartelijk, dat het arme kind, hoe gewoon aan iets zonderlings in hem, toen ze hem gaan zag, onder het wisselen van glimlachen, en groeten met zijne gasten, niet nalaten kon, tot Elias te zeggen:

»Mij wordt als het harte toegeschroefd; mijn grootvader lijdt; maar hoe hij mij bemint!”

Zij had waar gezegd, Jacoba, met het woord: »mijn grootvader lijdt!” Zij had het kunnen zien, toen hij, Julio’s paard bestijgende, en zich omwikkelende met diens mantel, nog een blik heenwierp naar de verlichte zaal, waar de muziek ruischte en waar zij zuchtte.

»O God!” barstte hij uit. »Ik had dit kind lief zonder eigenbaat. ’t Is mogelijk, dat mijne vijanden triomfeeren…; ’t is mogelijk, dat zij mij voorkomen; maar dit ééne bid ik, dit bid ik van U, om harer onschulds wil: laten zij mij niet treffen in Jacoba!”

Een koud zweet parelde er op zijn voorhoofd, en zijn ros steigerde van den heftigen spoorslag, dien het trof; en hij rende voort met eene wildheid, alsof ruiter en ros beide de snerpende pijn te vergeten hadden door vermoeienis!

Onder welke gewaarwordingen Reingoud dien avond, dien nacht mag hebben doorgereden, altijd door, is wel in te denken. Onder smart en spijt ter eener zijde, onder gekrenkten trots, onder onrust en angsten, die stegen, naar mate eenzaamheid, nacht en heftige inspanning hem de zenuwen prikkelden, bij een