Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/353

Deze pagina is proefgelezen

»Die van straks waren groote heeren, zoudt ge niet meenen?”

»Wel mogelijk! In hun spreken onder elkaar bleek, dat er in Zeeland een paapsch komplot moet ontdekt zijn.”

»Ei, Jantiën! Hebt ge geluisterd? Wat ze besproken…?”

»Kon ik helpen, dat mijne ooren openstonden?”

»Nu! Wat is er van een paapsch komplot?”

»Veel weet ik niet, slechts dat ze eene papistische vrouwe achterhaald hebben…, dat ze nu, geloove ik, een groot heer in ’t leger gaan aandienen.”

»Bij loy, Jantiën! sinds ge van de religie zijt, droom je van papisten!”

»Op zulker wijze, dat dit geen droom is, sinds ik u den naam noemen kan.”

»Den naam? Zeg den naam!” riep Reingoud, die nu de klink lichtte en voor de sprekenden stond, tot hunne meeste verrassing.

»Sa, meester! ben je een prins van je hals, om ons te bevelen!” riep de kastelein.

»Voor ’t minst ben ik rijk genoeg, om gehoorzaamheid te betalen!” riep Reingoud, en wierp hem zijne beurs toe, waar goud in schitterde.

Jantiën bewees, dat zelfs reeds in dien tijd goud voor adel gold, want hij sprak:

»Houd ruste, edele jonker! Ze noemden vrouw Barbara Boots.”

Reingoud weerhield zich van iederen uitroep, die zijne verrassing en schrik had verraden; slechts kon hij zijn verbleeken niet verbergen, en zijne tanden knarsten tegen elkander van ergernis.

»En hoelang mag ’t verleden zijn, dat die lieden hier waren?” vroeg hij eindelijk.

»Nauw een kwartier! Toen gij aankwaamt, mag wel de hoefslag hunner paarden weerklonken hebben in uwe ooren; schoon ze den bocht naar den heerweg waren ingeslagen.”

»Zoo zadel mijn paard! ik zal niets nemen!” sprak Reingoud verwilderd.

»Het beest kan niet meer.”

»Dan één van de uwe! Houd het mijne in ruiling!”

»t Was een jong en krachtig, maar een slecht geleerd boerenwerkpaard, en het kostte Reingoud de geweldigste inspanning, dit beest iets van den draf te doen aannemen, dien hij van zijn Engelschman bijna zonder moeite had gevergd. Toch ge-