Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/356

Deze pagina is proefgelezen

van den toorn toch weer opdroogde, terwijl de trotsche bovenlip zich krampachtig optrok, en geheel de bitterheid zijner ziel zich uitdrukte in dit woord:

»Overwonnen door Barneveld! Neen, niet overwonnen! Uitgegleden over eene zandkorrel! Ik, die rotsen overklommen heb!” Maar dat komt ook, dat hij, die gewoon was aan het bestijgen van rotsen, die zandkorrel niet had geteld, en dat hij roekeloos struikelblokken had heengestrooid onder de schreden van anderen, zonder er aan te denken, dat hij ze nederwierp in zijn eigen weg! De leerling van Granvelle! De meester van Hendrik van Anjou! De heerschende gunsteling van Leycester, ten val gebracht, niet door het mislukken van eenige trotsche staatkundige verbinding, maar door Barbara Boots; — niet, omdat zijne tegenpartij een grooten hefboom tegen hem had in beweging gebracht, maar omdat die behendig de kleine raderen der intrige tegen hem had laten inwerken, die hij zelf al spelend had te samengesteld! En zoo had de Geuzen-nap Granvelle verslagen; en voor hem, die in den Geuzen-nap en in de vrouw uit het volk niet eene andere hand ziet, dan die van het toeval, opgeheven over de hoofden der staatsmannen, die hen woelen laat en heerschen laat en zondigen, totdat eene aanraking van dien geduchten vingertop hen doet neertuimelen in het midden van hunne stoutste vlucht; voor hem zijn de lessen der historie, als die der dagelijksche ondervinding, verloren schatten.

Reingoud’s geschiedenis is hier niet ten einde, zoomin naar de geschiedenis, als naar den roman, maar zijn staatkundige werkkring is gesloten; — zijne heerschappij in Holland is te niet gedaan, en met het einde daarvan eindigt ons tweede boek, dat met hem is aangevangen, en dat hij geheel heeft bezield, niet minder, dan geheel dit tijdperk van Leycester’s bestuur, dat nu welhaast zal eindigen; want de Graaf ook is verlamd; nu hem die rechterhand is verbrijzeld, is zijne kracht ook gebroken; met het afvallen van die rank, die zich aan hem heeft opgeheven, en die zijne beste sappen heeft naar zich getrokken, en die nu van hem afvalt, staat hij zelf dáár, — eenzame eik met ondergraven wortelen en gekwetste schors! Wij zullen dit begrijpen, als we een zulke klacht uit Leycester’s eigen mond hebben gehoord.

EINDE VAN HET TWEEDE BOEK.