Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/360

Deze pagina is proefgelezen

God spare haar! betaalt slecht, en de heeren van Holland zouden, uit haat voor Mylord, hun eigen volk laten verhongeren, als er gezegd wordt. En velen van onze hooge heeren en cornels hebben land en goed verpand aan de Koningin, om hun staat op te houden...”

»Maar toch de ridder Sedney...,” sprak Martina, en reikte hem hare gift.

»Heeft dat ook gedaan, Mylady! En ziet gij! Ik wil liever uwe rijke gift, — schoon God er u voor zegene! — niet aannemen, dan een wantrouwig maar te hooren van den braafsten en nobelsten heer van ’t Engelsche leger.” En de afgeknotte stomp van zijn rechterarm trilde krampachtig, terwijl hij met vuur vervolgde: »Want mocht die vrome held niet bij machte zijn, al zulke doodeters, als ik, te voeden, — hij heeft toch niet geschroomd, zijne stervende krijgsmakkers met de teug waters te laven, daarnaar zijne eigene brandige tonge smachtte!” En de man had tranen in het oog, terwijl hij dat sprak.

»Dorst lijden, hij? Heeft de ridder Sidney... dat gedaan?” vroeg zij, verbleekend en nauw hoorbaar.

»Ja, Mylady! Ja, bij God! dat heeft hij gedaan. Mijne eigene oogen hebben het gezien, hoe hij den dronk afwees, dien men hem bood, en zelf neerknielde bij den stervende, en met een woord van goeden troost de teug bood, daar hij zelf wel naar snakte, en gij moest zijn goedigen glimlach gezien hebben, toen hij weer te paarde steeg en ons allen toeknikte, en zoo vroolijk was en moedig, oft hij een kroes malvezij tot zijn wil had gehad; en wij, die het aanzagen, hadden hem wel met onze eigene tranen willen drenken! En nu, Mylady! acht gij, dat een zulke een vroom heer is, of niet?”

»Hij is! Hij is!” riep zij snel. »En nu, neem dit — van eene, die... die... hem gekend heeft! Ga, man! Ga nu!”

»Goud? Goud? Al dit goud aan mij?” riep de soldaat. »Nu, bij God, mevrouwe! gij aardt op hem als eene zuster!”

Doch zij wenkte, dat hij gaan zoude, en in heftige ontroering waggelde zij naar een der zitbanken. En zonderling! Eene heftige verbittering tegen Sidney was nu het levendigst gevoel harer ziel.

»O, mijn God! O, mijn God!” riep zij. »Dus edelmoedig voor anderen, en dus hard tegen mij! Met offer van eigen behoefte, reikt hij laafdrank aan een krijgsmakker, en mij, die hij,