Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/365

Deze pagina is proefgelezen

Barbara eene moeder, en te eerder, sinds deze van dag tot dag het harte meer had afgewend van de arme Ivonnette, en in haar, de half Roomschgezinde, als zij meende, eene overeenstemming van geloofsbegrippen wachtte, schoon de woeling der tegenwoordige voorvallen haar niet de gelegenheid liet, die te peilen; want er waren vele ongewone drukten in het huis van den Kanselier, als wij zullen zien.

Het is zoo; het plotseling scheiden van den man, die haar bij wijlen eene uitzinnige teederheid bewees, en bij wijlen gansch scheen te vergeten, smartte Jacoba, en zijn wegblijven eindigde met haar te ontrusten; doch zij was zóó gewend aan het ongewone, waar het Reingoud gold, dat die onrust verdween, zooals zij opkwam, en dat zij de stil medelijdende blikken niet zag, of voor ’t minst niet begreep, die alle leden van den familiekring op haar wierpen. Zoolang er niets bepaald was omtrent Reingoud’s lot, had Elias gewild, dat men haar daarmede niet zoude ontrusten.

Tot hiertoe had ze Gideon niet weer gezien; toch somwijlen kwam hij in het huis van den Kanselier, maar het waren slechts korte vluchtige oogenblikken. Zijn naam werd tusschen de meisjes nooit met opzet uitgesproken. ’t Was, of alle behoefte aan vertrouwelijkheid tusschen haar in terughouding was verkeerd, en waar die naam, als bij toeval, één van beider lippen ontgleed, boog Ivonnette het hoofd met iets, dat naar beschaming zweemde, en lichtte er iets zonderlings uit het oog van Jacoba; het had iets van eene vraag en iets van een verwijt.

Op zekeren dag echter trad Gideon den familiekring binnen, terwijl ook Jacoba tegenwoordig was. Op dien dag had de dochter van den Kanselier belijdenis afgelegd van de Gereformeerde religie, onder de leiding van Wernerus Helmichius, en ten overstaan der leden van het consistorie, daartoe gerechtigd!

En nu kwam hij, als de verloofde van Ivonnette; het eerste was echter niet een gevolg van het laatste. Veeleer omgekeerd. Overgaarne had de jonge doctor den Kanselier en het jonge meisje beiden nog dat jaar beraads gegund, aan welks einde eerst het noodige van dien stap zou worden beslist; maar sinds de Kanselier had toegegeven aan den ernstigen drang van Helmichius en van Gideon, om zijne dochter niet te weerhouden in zake van consciëntie; sinds de helderziende man het had gevoeld, dat den geest van den tijd, inwerkende op de harten der menschen, moest