Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/369

Deze pagina is proefgelezen

Essex oprijzende tusschen Ivonnette en hem. Hij had vergeven, o! vergeven met volkomene oprechtheid der ziel; maar hij kon niet vergeten. Hij ook had vroeger geen huiselijk geluk begrepen, waarvan het bevallige, het schalke, het kwelzieke kind was uitgesloten; nu begreep hij, dat hij met haar ongelukkig zou kunnen zijn, en waar dat schalke kind van vroeger nog onverdeeld en onverdrongen de plaats had behouden in zijn hart, daar kon hij de minnares van Essex, die zijne bruid zoude worden, niet die plaats afstaan, zonder pijn.

Zoo dartelde Ivonnette om hem heen, op den dag, waarvan wij spreken; het was een broeiige Septemberdag, en de middagzon schoot lijnrecht hare stralen op de ruiten van het huisvertrek, als wilde zij beproeven, het lood te smelten, waarin ze gevat waren. Gideon zat met den rug naar het licht toegekeerd. Hij staarde in diepen weemoed op een geschreven blad, dat hij in de hand hield, en dat hij bij herhaling overlas.

»Een verzuim!” sprak hij, »en de Heere »alléén weet, welk verzuim! Welk eene kostelijke ziele daar verkwijnende is in onrust! Zoo Hij daarin niet heeft voorzien; toch weet Hij, dat ik hier buiten schuld ben! Waarom ook een zulken boodschapper gebruikt? Wat te verhelpen is, zal ik beproeven… God zij geloofd, dat zoo ernstige plichten mij nog wat afleiding…!”

»Ei zie, Gideon! onder die lecture vergeet ge mij, die sinds een half uur hier was, en niet heb opgehouden, u aan te zien.”

De zilveren stem van het loszinnige kind was het, die hem stoorde.

»Wil vergeven, melieve!” sprak hij, even de lippen drukkende op de kleine hand, die zij hem reikte. Het was goed, dat hij daarbij zich bukte; want zij had zijn verbleeken kunnen zien.

»En waarom dus ernstig?” vroeg zij, nieuwsgierig de oogen werpende op het geschrift, dat hij bleef vasthouden. »Bepeinst gij eene predikatie?”

»Dit is eens anders geheim!” hernam hij, het schielijk toevouwende, en hij wilde opstaan.

De hand drukkende op zijn arm, dwong zij hem te blijven zitten.

»Ach, neen!” riep ze. »Niet nu! Blijf dus, mijn liefste lust! Nu werkelijk maakt de zonne, die er op speelt, uw haar goud!”

Dat de arme het niet voelde, hoe koud zijne hand werd bij dit onbedachte woord!