Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/371

Deze pagina is proefgelezen

»Fij! Fij toch! Wat gij een sombere bruigom zijn zult, als het eens zoover komt, dat wij ondertrouwd zitten! Hoe gij van minnelijker aard waart, als ik u te Bommel op vaders studeerkamer verraste, en ik, gekomen om u te kwellen; welhaast mij de meest gefoolde klaagde! De wilde knaap is een over erntfeste jonkman geworden.”

»Ivonne! dat ik u bidde, breng ons de zoete spelen van Gelderland niet weer in ’t geheugen! Nooit meer een gedenken aan onze gezamenlijke jeugd, om — het geluk, — dat — ik u wensch aan te brengen, Ivonnette! zij het u — gebeden.”

Maar door dat »gebeden” klonk iets zóó gebiedends heen, dat zij zelve onrustig werd en antwoordde:

»O, zeker, Gideon! het zal daarin zijn, als gij wilt; want ik heb u lief, meer nog dan voor…”

Haastig deed hij haar zwijgen met een:

»Niet van dat!”

Toen weer met zwaarmoedige teerheid op het ranke kind ziende, dat den grooten leunstoel niet ter helfte besloeg:

»Zijt gij nog wèl besloten, Ivonne! zonder omzien, mijne echte vrouw te willen worden? Hebt gij nu geenerlei opzien, dien band voor — het — leven aan te gaan — met mij?”

»Zekerlijk, neen!” hernam zij. »Om met u te blijven, Gideon! zou ik wel getroost zijn, uwe dienstmaagd te wezen, als ’t niet anders zijn kon, zoo zeker hoort mijn harte u!”

»Geene dienstmaagd; mijne echte lief en vrouwe! Slechts,” hernam hij, »moge wat spoed in dezen u niet al te zeer ongevallig zijn!”

»Het zal niet,” hernam zij blozende; »zoo slechts mijn heer vader, en vrouwe Barbara…”

»Van beiden heb ik vrijheid verkregen, om alleen met mijn wille en den uwen te rade te gaan, en zoo wilde ik u voorstellen, om dezen avond te maken tot dien onzer ondertrouw!”

»Hoe?” riep Ivonnette. »Dat is toch zonderlinge zeer gehaast! Nog vóór mijne openlijke belijdenis in de Kerk! Nog vóór mijn eersten Avondmaalsgang!”

»Onze bruiloft zal worden uitgesteld, tot na die plechtige vierdagen; alleen, de ondertrouw, in ’t bijwezen van den eerwaarden leeraar en twee ouderlingen-kerkdienaren, dient dezen avond te geschieden.”