Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/376

Deze pagina is proefgelezen

proevingen op te laden; wel gewaarschuwd tegen roekeloos zich te begeven in verzoekingen!”

»Zoo is het, heer! maar ook leeren ze overal, geene offers te schromen, waar het plichten geldt!” en Gideon stond op, en wilde gaan.

»En meent gij dan, dat ik u het offer zal laten volbrengen?”

»Hier is van geen offer de reden!” sprak Gideon met neergeslagen oogen.

»Gij zoudt niet teruggaan, dat weet ik; maar in trouwe, Gideon! is dat eerlijk, dat gij u verbergt? — dat gij zoo onwaar zijt tegen mij, als gij zooeven oprecht waart jegens u zelven? Maar ik zal het zijn tegen u; en daarom herhaal ik: gij zult niet toegeven aan dat hooggestemd gevoel van plicht, aan die overspanning van een edelmoedigen aard, die, later gansch zinkende, waar ze u nu reeds zóó wankelen steun biedt, u zelven en eene andere rampzalig zoude maken. Aan uwe religieuse consciëntie hebt gij het grootste deel van uwe fortuin ten offer gebracht. Mijn kind heeft u nagevolgd. Ik heb het niet konnen weren, en dat in ’t eind niet gewild, daar het hare gemoedsrust betrof, die gewogen werd tegen stoffelijke belangen; doch nu, — nu gij op ditzelfde beginsel ook uwe laatste kanse van levensgeluk offeren wilt, nu zet ik mijn vaderlijk "veto" er tusschen, sinds dat van den voogd heeft uitgediend. Gideon! toen ik u Ivonnette’s hand opnieuw toezeide, dacht ik haar nog bemind; — zij is het niet meer!”

»Nooit moet zij dit weten, nooit!” riep Gideon. »Ik heb haar slechts gebeden, geduld met mij te hebben, tot ik het verledene vergeten, — gansch vergeten zal hebben.”

»Voor een ander zou ik daar "ja" op zeggen; van u geloof ik niet, dat dit ooit zijn zal! En baat het, zoo gij het haar verheelt, wat in u omgaat, als zij het voelt? Eens op het punt van zelfmistrouwen gebracht, raadt eene vrouw licht; en zult gij u zelven te allen tijde meester zijn? Ik heb u gadegeslagen; reeds heden waart gij het niet. Men verge geen mensch op eene onmenschelijke proef! En gesteld, uwe hooge deugd bereikte dat onbereikbare; gesteld, gij maakt haar gelukkig…”

»Dit belove ik! God weet, hoe ik denke, daartoe mijne uiterste vlijt te doen!”

»Die belofte neme ik niet aan. Ik mag hier niet enkel denken