Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/379

Deze pagina is proefgelezen

eene wijle den voogd, — een voogd, die u vrijmaakt van een al te ondragelijk juk!”

Gideon kon niet spreken, noch tot tegenspraak, noch tot dank. Hij wilde het zich zelven niet bekennen, dat werkelijk een juk hem van de schouders was genomen; maar met diepen weemoed dacht hij aan Ivonne, en in zijne ziel bad hij voor haar.




XV.
EEN GENADIGE MEESTER, EN HOE SIR PHILIP EINDIGT.


»Zoo ik den Graaf het eerst had gesproken, ware ik overwinnaar geweest!” was de gedachte, die Reingoud voortdurend pijnigde, waarop hij voortknaagde, als de mythologische nijd aan haar eigen hart, en die hij op allerlei wijze heen en weer wentelde, telkens met vernieuwde spijt, met vernieuwde bitterheid, met vernieuwde woede. De rampzalige zag niets in zijn val, dan eene fout van hem zelf, eene onoplettendheid, het goed geluk van Barneveld, diens behendigheid en Leycester’s zwakheid, of gebrek aan macht. Hij zag er niet in, dat de vinger Gods zich, van die middelen al te zamen, had bediend, om hem het »niet verder!” toe te wenken, opdat hij dien wenk zou verstaan, en zich zoude nederbuigen voor den schrik Zijner almacht; en waar hem de vleugelen waren gekortwiekt, tot het werken van het kwade, te danken, dat hij nog handen hield, om op te heffen tot het smeekgebed der boetvaardigheid. Niet alzoo Reingoud! Hij zag dien niet, of hij wilde dien niet zien, en waar hij dien zag, was het, om er met opgerichten hoofde naar heen te staren, en met uittartenden blik de dreiging te trotseeren, en in plaats van neer te storten en de handen te vouwen, hief hij zich op in zijne volle lengte, en schudde hij nog de geknotte wiek, als kon die hem nog wapen strekken, om den geduchte te bestrijden. Naar het uiterlijk had Reingoud’s houding den schijn van berusting; maar ook de berusting, welke eene zulke opvatting van ongeluk leeren kan. Geen gelaten onderwerpen, maar een koud en laatdunkend versmoren van iederen zucht; verzwijgen van iedere klacht; het tandgeknars van het ongeduld, achter het ijzeren masker der onverschilligheid; het