Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/387

Deze pagina is proefgelezen

»Reingoud!” sprak Leycester, terwijl hij zich nederzette. »Nu moet ik u toch zeggen, dat gij wel de stouthartigste schuldige zijt, die mij ooit te voren kwam, sinds gij mij hebt durven herinneren, wat ik had voorgenomen te vergeten, om met goede intentie hier te kunnen zijn.'

»En zoo later de vijanden het u in ’t geheugen hadden gebracht, doorluchtige Heer! en zoo het dan nog niet vergeven ware, als nu?”

»Daar hebt ge recht in, dan kon het u tot groote praejudicie zijn; doch zekerlijk is ’t waar, dat wel nooit mijne grootste misgunners onder de Staten zulke expressiën omtrent mijn persoon zouden gebruikt hebben, als gij u hebt onderstaan, wezende een zoo hoog gefavoriseerd dienaar.”

»Ter contrarie heeft Uwe lordschap kunnen opmerken, dat de uitdrukking hunner reverentie en eerbiedenis in woorden is gestegen, naarmate hunne obediëntie in feiten van rebellische tegenwerking is verkeerd.”

»In trouwe! Nu gij het zegt, onderken ik er de waarheid van. Zijne genade de Graaf is bij hen reeds geklommen tot een Doorluchtigsten Vorst en Heer. Als ’t zoo voortgaat, maken zij mij keizer over hun staat en paus over hunne Kerk! Sinds uw afzijn van de zaken zijn ze fraaitjes op den weg! En nu, als ze deze conversatie hoorden, zouden ze nieuwe stof vinden voor de aantijging, dat gij zoekt kwaad zaad te strooien tusschen hen en mij! Bij God en St. Joris! Oft zij zelve daartoe niet zijn werkende geweest, sinds mijne komst! Van toen af aan hebben zij de kiem gelegd bij mij. Hoe ben ik hier gekomen? — als een vreemdeling! Wie vond ik onder hen, om mij te steunen? — geen; allen veeleer bedacht, mij te belagen en tegen te staan; geene hulp in ’t geheel uit Engeland ontvangende, zelfs niet de lieden, daar ik het hardst om riep; ieder werd te goed geacht, hier te dienen, uitgenomen ik zelf! God vergeve ’t Hare Hoogheid, maar gij weet zelf, wat het is, zonder bekwame werktuigen te werken; daar vond ik u! Ik geloof, bij God! dat hier de Duivel in werkt, dat ik ook van uw bijstand beroofd moet zijn! Voor ’t minst geef mij nog goeden raad!”

»Mylord! daar is maar één middel, om nog te winnen, wat u toekomt, en dat vast te maken: de Koningin moet de absolute souvereiniteit accepteeren, haar door Utrecht en de kleinere provinciën aangeboden.”