Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/391

Deze pagina is proefgelezen

ik zeg niet trouweloos — ik had moeten wezen, met die dus, in den aanvang van mijne komst, en bij ’t waggelen van uw gezag, te verbruiken voor mij zelven; om niet te zeggen, dat al de leden der Financie-kamer al ’t zamen fielten en boeven hadden moeten zijn, zoo ik dit had kunnen doen! Bij mijn trouwe, Mylord! De middelen, die ik aanwendde, waren hard, voor het handelsvolk schier ondragelijk, dit erken ik; maar de uitkomst er van is enkel aangewend tot den dienst van den lande, naar den wil van Uwe lordschap!'

Ik geloove! Ik geloove, Reingoud!” sprak Leycester overtuigd. »Slechts ik wenschte, dat ik hun de overtuiging geven kon. Spreek nu! Uw spitse geest moge ook hierin raden! Wat zal ik doen, voor uw belang en het mijne, in uwe zaak?”

»Uw vertrouwen treft mij, mijn nobele meester! en ik zal spreken als onpartijdige. Tusschen twee handelingen moet ge kiezen: deze gelegenheid waarnemen, om u ganschelijk met hen te verzoenen, en allen argwaan van u af te weren, door Paret en mij volstrektelijk over te laten aan hunne willekeur of recht, zoo ze dat noemen, door ons ganschelijk en geheel te verloochenen. Zweer dat alles, wat u in onze zaak compromitteert, lasterlijke uitdenksels zijn van ons! Toon het, door niet eenmaal gratie te geven, en laat ons door hen rechten of moorden, zoo het uitvalt, en laat toe, dat ze ons als gemeene misdadigers op een schavot brengen!”

»Die raad is u geen ernst!” viel Leycester in.

»Hij is mij zóó zeker ernst, dat, zoo Uwe lordschap niet den anderen kiest, ik hem den veiligsten acht. Ik zal toch zwijgen, en als ik tegenover Paret sta, neme ik aan te zorgen, dat hij niet waagt te spreken.”

»Neen, Reingoud! Zeg het andere! Dit zal niet zijn.”

»Dan toone Uwe lordschap zich Gouverneur-Generaal, wien het opperste beleid in justitie toekomt, en die regeeren wil met der daad, en die het bewijst door een fier betoon van gezag. Gij hebt mij geabsolveerd onder vier oogen. Verklaar mij onschuldig voor hun oog! Stel mij in vrijheid! Vraag van hen alle mijne papieren op en die van Paret, en eisch dan, door den Engelschen ambassadeur, Paret op! Zoo zal Uwe genade toonen, meester te zijn, en dat te willen blijven, en die stoute moed zal hen verschrikken en doen afdeinzen; want, geloof mij! deze kefhondjes zijn nog wel bang voor het bassen van een fieren dog!”