Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/393

Deze pagina is proefgelezen

in de fluweelen zachtheid van zijn oog, en van zijne stem, toen hij sprak:

»Dit woord, mijn genadige heer! treft mij zoo zwaar, als mijne schuld groot kan zijn; want daarmede legt gij mij rouwe op, voor heel mijn verder leven. Ik heb u geschaad! Ik heb u beroofd van datgene, wat u dierbaar was en noodig! Zoo ben ik des levens en des lichts onwaard; want gij waart mij wat anders, dan een meester; ik was u wat anders, dan een gunsteling! Wij waren… vrienden!” eindigde hij, en kuste hartstochtelijk de afhangende hand van Leycester, waarvan hij zich had meester gemaakt. De Graaf liet het toe.

»Gij zegt waarheid, Reingoud! Ik heb u meer bemind, dan eenig man, en beter vertrouwen geschonken en meerder gunst, dan iemand in Nederland! En wat is de uitkomst nu? Gij een gevangene; — ik een meester zonder macht om u uit te helpen.”

»Doe dat ook niet, mijn zeer goede Lord! Doe dat ook niet! Herstel met mij, wat gij door mij zegt verloren te hebben! Neem mijn hoofd! Neem mijn bloed! Neem mijn leven! Win u hunne genegenheid! De mijne offert zich gewillig!”

»Neen!” sprak Leycester. »Dat weet God, dat eene zulke gedachte niet bij mij omgaat. Gij waart wild en rouw, maar gij hadt geen boos opzet. Ik zeg dit enkel, om u te doen inzien, dat ik u niet kan handhaven, als ik wilde, als gij raadt! Denk er bij, wat mij nog meer heeft getroffen in deze dagen! O! de hand des Heeren is zwaar op mij! Daar is mijn neef Sidney, mijn zoon naar de ziele, de hope van mijn geslacht, mijn weergalooze Philip, als een machtelooze gewonde, naar Arnhem heengevoerd! God weet, of niet in deze ure zijn doodbed wordt gespreid! Gedurig smeek ik God om zijn leven; — dat Zijne genade geven moge…! Doch, zoo in dien ondoorgrondelijken raad besloten was, dat dit kruis op mij gelegd moet worden, dan mis ik mijn sterken arm in het veld, en een mijner beste hoofden in den raad! En alsof alles samen komt, daar ligt mij Pelham gekwetst in zijne veldtent; schoon dáárdoor des Heeren goedheid mij bewaard heeft; hij naast mij gaande aan mijne slinke! De kogel, die hem drie vingeren wegnam, had mij even goed in het hart kunnen treffen. Meer nog is er! Die verwenschte twist tusschen Hohenlo en Norrits maakt, dat ik die twee krachten altijd