Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/397

Deze pagina is proefgelezen

zijne eerste rustplaats in Vlaanderen schreef hij hem en schreef ook Martina, en zond den Italiaan, Caesar, met het pakket naar Utrecht. Daar had Leycester ongelukkig een bericht ontvangen uit Londen, dat een Italiaan, Caesar, van gevaarlijke aanslagen betichtte. Sidney’s bode was niet zoo haast in ’t Duitsche Huis aangekomen, of hij was een gevangene van North, en bij afwezendheid van Leycester, bleef hij onverhoord, en zijne zaak raakte in vergetelheid, en bij zijne vluchtige verschijning in Utrecht had de ridder, als éénige uitkomst van zijn welmeenend pogen, Martina verward gezien in de strikken van Reingoud! Hij moest zoo denken, en het had hem dus gegriefd, dat hij haar naam en herinnering trachtte uit te wisschen uit zijne ziel. De moeielijkheden, waarin hij Leycester te Utrecht verwikkeld vond, de overleggingen voor den nieuwen veldtocht, de krijgsbewegingen zelfs, alles hielp er toe mede; en eerst in de werkelooze ruste, waartoe zijne wonde hem veroordeelde, bij de toenemende waarschijnlijkheid, dat zij de voorbode kon zijn van de ruste des doods, doorliep hij de laatste jaren van zijn jeugdig leven één voor één, en stond ook Martina’s bleeke en droeve gestalte weer voor hem, en het was met eene klachte en met een verwijt.

Hij had eene zwakke vrouw wel hard veroordeeld op een eerste vermoeden, om eene enkele fout; en hij wist, hoe dat oordeel haar moest getroffen hebben… Ook toen Leycester hem zijn eerste bezoek bracht te Arnhem, vroeg hij naar des Burggraafs vrouw, en verlangde daarop een onderhoud met Reingoud, van wien wij weten, dat hij de man niet was, om het verlangen van een stervende te weerstaan, waar het als bede werd geuit, en waar hij geen belang meer had bij geheimhouding. De jonge ridder vernam van hem, op welke wijze de regelen aan Buis, van de bevende vingeren der jonge vrouw, waren afgedwongen; en hij vernam ook, dat Martina, naar Reingoud’s gevoelen, »gansch van de religie was afgekeerd”; voor ’t minst geenerlei gemeenschap hield met eenigen predikant (dat toen synoniem was); en in den laatsten tijd te Utrecht in volstrekte afzondering leefde. Daar had Sidney geene ruste, vóórdat die duisternis was opgehelderd. Want dat iemand, als Gideon, zijn wensch niet had willen voldoen, scheen hem ondenkbaar. Hij schreef dezen opnieuw. Thomas Cecill, die, aan koortsen lijdende, door Leycester uit het leger verwijderd werd, en verlof kreeg naar Engeland terug te keeren,