Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/426

Deze pagina is proefgelezen

Graaf, heftig en bijna in eene zekere minachting. »Ik ben gekomen, ten dienste van een vroom en godzalig volk en van de ware religie; en het zijn niet zulke belangen, die men opgeeft, om eigen verdriet, en last, en lijden, en verkleining van gezag, en gebrek aan dank van enkelen; maar de belangen van ’t Engelsche rijk, de wil van mijne Koningin, en uwe belangen zelve roepen mij gelijkelijk derwaarts; en, schoon ik daarvan zie voor mij zelven verademing, van alle moeiten en bezwaren, die mij hier hebben gedrukt; — schoon ik daarvan het herstel mijner gezondheid hope, in den dienst uwer landen gekrenkt; — schoon dit waar is, dat ik de zaken hier niet heb gevonden, zooals ik ze wachtte, en zooals ik ze had moeten vinden! — "Zoo waar moge God mij bijstaan, in den dag van Zijn geducht oordeel, als ik eerlijk en trouw Hare Majesteit heb gediend en dezen Staat! Als het mij aan bekwaamheid ontbroken heeft, dan is het hare fouten de uwe door uwe keus, en daardoor, dat ik niet beter gesteund werd; mij die een gansch vreemde was, overlatende aan allerlei praktijken en ongevallen; er niet om gevende, hoe mij bij te staan, of liever meest ernstig u toeleggende, hoe to defeat me, dat, hoever het ook bereikt is, ik noch blind, noch onwillig ben, om te doorzien! De vrucht van dit alles is gebleken, en blijft tot op dezen dag!”

»Zoo gaat Uwe Excellentie wel uit misnoegen, of althans met misnoegen!” herhaalde Barneveld, dwingend om de verklaring van het tegendeel, met zijne gewone stoute volharding, onder deemoeds schijn. »En zoo het volk dit hoort, en de predikanten het overbrengen, zullen de Staten nog meer in haat komen, dan ze ongelukkig reeds zijn!”

»Neen, mijne heeren! want ik denk zekerlijk te keeren!” hernam de Graaf, met een blik, die bijna iets dreigends had.

»Zoo zouden wij Uwe Excellentie wel onderdanigst bidden, dit openlijk te verklaren, opdat hierover het volk tot ruste kome.”

»Zoo wil ik, mijne heeren! maar gij dan ook van uwe zijde, voldoet mijne bede, gelijk het uw plicht is en eerste zorge moest zijn! Handhaaft de religie, en stelt de kerkenorde in, door de Nationale Synode opgesteld, door mij goed gekeurd, en die Holland nog niet heeft aangenomen, noch bevestigd! Een land, waar Gods zaak niet als het eerste en meeste wordt in ’t oog gehouden, kan het niet wél gaan!”