Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/428

Deze pagina is proefgelezen

Roomsche kerkmuziek, dat, wellicht nog eerder door die vreemdheid aangetrokken, dan getroffen door de zoete tonen, vele voorgangers staan bleven, en elkander opmerkzaam maakten! Niet bijlang ook duurde het, of twee mannen, die zeer het aanzien hadden van schouts-dienaars, bleven ook staan, wisselden samen eenige woorden, en gingen daarop ieder een anderen weg. Minder bescheiden dan zij, dringen wij het huis in, om het geheim van dat harpspel (want het was eene harp), uit te vinden.

Het is Jacoba, die hare zachte stem begeleidt met zoo liefelijk spel! Het is Jacoba, die wij wedervinden met Reingoud! Reingoud is, als aan hare voeten gezeten, naar de wijze der Spaansche vrouwen; als neergehurkt op een stapel zijden kussens, heeft die trotsche man zich zóó laag geplaatst, als het hem mogelijk is, om naar haar liefelijk gelaat te kunnen opzien; om de zachte bezieling, die schittert in hare oogen, te kunnen gadeslaan; om de zoete tonen, als uit haar mond, in te drinken. Bij het achterwaarts duiken van zijn hoofd, dat hij steunt met de eene hand, hangen zijne lange zwarte lokken laag neder over zijn Spaanschen kraag, en laten zijn voorhoofd en geheel zijn veelbeteekenend gelaat gansch onbedekt. ’t Is vreemd, dat die man niet meer is verouderd, onder al het leed en den last, die hij heeft moeten dragen, al heeft hij ze niemand geklaagd! ’t Is vreemd, dat dit voorhoofd zich niet heeft gerimpeld, onder de spijt van gekrenkten trots, en onder spijt over het verledene, en kommer over het tegenwoordige en voor de toekomst! Maar nog meer zonderling is het, dat dit alles over hem schijnt heengegaan, als ware het niet op hem gevallen; dat hij leeft, in eene zóó zonderlinge gerustheid, als ware niet iedere ure vrijheid en leven, dat hij genoot, eene overwinning op de omstandigheden! Sinds zijn laatste arrest door de Staten was doorgedrongen, was hij toch werkelijk gevangene van den algemeenen provoost; had dezen moeten volgen naar Utrecht, al had hij dáár dan zijn eigen huis tot kerker gehad. Maar zeker! eene vreemdere soort van gevangenschap dan de zijne, is er wel niet uit te denken geweest!

De gevangene gebood zijn kerkermeester; — beschikte over diens dienaren, — zond ze her- en derwaarts; — beheerschte schout en burgermeester, voorzoover het zijne eigene belangen aanging; — uit hetgeen zijn kerker werd genoemd, daar hij zich verschoonde van uit te gaan, ontbood hij ze bij hem; —